Voetnoten
1.Afgezonderd particulier vermogen.
2.Inkomstenbelasting / Premie volksverzekering.
3.Rechtbank Den Haag.
4.Rechtbank Den Haag 31 juli 2018, nrs. SGR 18/402 [niet gepubliceerd].
5.Gerechtshof Den Haag.
6.Gerechtshof Den Haag 18 juni 2019, nr. BK-18/00929 [niet gepubliceerd].
7.Wet inkomstenbelasting 2001.
8.Eerste Protocol van het EVRM.
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.Algemene wet inzake rijksbelastingen.
11.Memorie van toelichting; Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 3, blz. 9-11.
12.Europese Economische Ruimte.
13.
14.
15.Volgens middel I zou belanghebbende naar de wens van wijlen vader van belanghebbende een jaarlijks te indexeren uitkering van € 30.000 (tot een maximum van € 50.000) ontvangen.
16.Voetnoot AG: wijlen vader van belanghebbende heeft zijn wensen m.b.t. het vermogen in een ‘Wunschschreiben’ vastgesteld. Deze wensen zijn vervolgens vastgelegd in de Beistatuten van de Stiftung van 26 maart 2010, aldus belanghebbende.
17.
18.HR 10 april 2015, nr. 13/04999,
19.Zie Artikel 4a, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001
20.HR 10 april 2015, nr. 13/04999,
21.Overweging 5.2. van de uitspraak van het Hof.
22.Overweging 5.1. en 5.2. van de uitspraak van het Hof.
23.Overweging 5.1. en 5.2. van de uitspraak van het Hof ‘In de Wunschbrief heeft de vader verder uitwerking aan deze verzorgingsgedachte gegeven en bepaald dat binnen bepaalde bandbreedte jaarlijks of bij speciale gelegenheden (het bereiken van een bepaalde leeftijd) uitkeringen kunnen worden verstrekt door het bestuur van de Stiftung aan de kinderen van de vader en zijn kleinkinderen. Voor zijn echtgenote is daarin bepaald dat zij dezelfde maandelijkse uitkering krijgt als de vader kreeg en dat zij “nach freiem Ermessen der Stiftungsrat” een bedrag krijgt van maximaal € 500.000 voor de aankoop van een woning in Nederland. […] De omstandigheid dat jaarlijks bedragen zijn uitgekeerd en dat het steeds om bedragen van ongeveer € 30.000 ging en dat de belasting over de uitkering op verzoek van belanghebbende mee wordt uitgekeerd door de Stiftung betekent nog niet dat belanghebbende een afdwingbaar recht op die uitkeringen, tot die bedragen en met die frequentie, heeft. Belanghebbende is uitsluitend begunstigde’.
24.Beroepschrift in cassatie, p. 7, onderdeel 3.1.5. ‘Belanghebbenden benadrukken nogmaals dat de uitbetaling van de voornoemde wenselijke uitkeringen voorbehouden is aan het bestuur van de Stiftung en de begunstigden dus geen aanspraak kunnen maken op een bepaalde jaarlijkse uitkering’.
25.HR 10 april 2015, nr. 13/04999,
26.HR 10 april 2015, nr. 13/04999,
27.Zie in dit kader ook
28.Ik merk daarbij op dat gesteld noch gebleken is dat art. 10a.7 Wet IB 2001 van toepassing is.
29.Dit blijkt niet evident uit de betreffende uitspraak. De Inspecteur heeft zich tegen dit standpunt van belanghebbende verzet in het verweerschrift in hoger beroep: ‘Ik wil tenslotte zeker niet onopgemerkt laten dat gemachtigde ten onrechte stelt dat uw Hof in uw uitspraak van 1 juli 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2188) aan de Stiftung de kwalificatie “irrevocable fixed” heeft toegekend, wat overigens ook zij van deze kwalificatie. Dit is niet correct: het hof komt tot de conclusie dat de oprichter niet over het vermogen van de Stiftung kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen (r.o. 7.2). De term irrevocable fixed trust komt bovendien niet in de tekst van de uitspraak voor. In genoemde procedure was overigens slechts de belastbaarheid van de jaarlijkse uitkeringen in geschil (al dan niet terecht belast op grond van artikel 3.101, onderdeel d, Wet IB 2001)’. 30.Hof van de Europese Vrijhandelsassociatie.
31.Fred. Olsen en anderen en Petter Olsen en anderen, E-3/13 en E-20/13,
32.Overweging 5.4. van de uitspraak van het Hof.
33.Overweging 2.2. van de uitspraak van het Hof.
34.Pagina 3 in het verweerschrift in cassatie.
35.Volgens het HvJ ‘impliceert het begrip vestiging in de zin van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging, de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd door middel van een duurzame vestiging in deze lidstaat’. HvJ 12 september 2006, Cadbury Schweppes, C-196/04,
36.Overweging 5.3. van de uitspraak van het Hof.
37.Overweging 19 van de uitspraak van de Rechtbank en overweging 5.2. van de uitspraak van het Hof. Zie ook onderdelen 3.8 tot en met 3.11.
38.Overwegingen 5.1. tot en met 5.3. van de uitspraak van het Hof.
39.Naar evenredigheid van hun erfdeel.
40.Overwegingen 2.5. en 5.1. van de uitspraak van het Hof.
41.Overweging 5.3. van de uitspraak van het Hof.
42.Overweging 5.3. van de uitspraak van het Hof.
43.Zie ook onderdelen 3.34 en 3.35.
44.HR 14 juni 2019, nr. 17/05606,
45.T.C. Gerverdinck,
46.HR 27 juni 2014, nr. 12/04122,
47.T.C. Gerverdinck,
48.Pagina 16 van het beroepschrift in cassatie.
49.Zie onderdelen 3.8 tot en met 3.11.
50.Overwegingen 5.1. tot en met 5.3.van de Hofuitspraak.
51.Overwegingen 2.5., 5.1. en 5.3. van de uitspraak van het Hof.
52.Zie ook onderdeel 3.26.
53.Zie middel I en middel III.
54.HR 3 april 2009, nr. 42467,
55.Het is volgens het EHRM in beginsel ook aan de nationale wetgever om te bepalen wat als belastbaar inkomen wordt aangemerkt, zie bijvoorbeeld EHRM 16 januari 2018, nr. 60633/16,
56.Zie ook onderdeel 3.5 en de MVT,
57.HR 12 augustus 2011, nr. 10/02949,
58.Overweging 5.7. van de uitspraak van het Hof.
59.HR 14 juni 2019, nr. 17/05606,
60.Overweging 5.8. van de Hofuitspraak.
61.Het Hof heeft klaarblijkelijk per abuis de feitenvaststelling en oordeel van de samenhangende zaak bij het Hof overgenomen; Gerechtshof Den Haag 18 juni 2019, nrs. BK-18/00920 tot en met BK-18/00924,
62.HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513,
63.De Rechtbank heeft belanghebbende wel (deels) in het gelijk gesteld, maar op feitelijke gronden. Daarom hoeft niet te worden aangenomen dat er sprake is van een pleitbaar standpunt, zoals dat wel het geval is bij rechtskundige gronden. Zie ter illustratie HR 2 maart 2012, nr. 10/00348,
64.Overweging 5.8. van de Hofuitspraak.
65.De belastingadviseur van de familie van belanghebbende heeft berichten gestuurd, waarvan de broer van belanghebbende klaarblijkelijk ook afschriften heeft ontvangen, waarin expliciet wordt benoemd dat het vermogen van de Stiftung nu aan de erfgenamen toekomt. Zie overwegingen 8,9 en 10 van de uitspraak van de Rechtbank en 2.8, 2.9 en 2.10 van de uitspraak van het Hof.
66.Vakstudie, artikel 27e AWR; aant. 1.4. Een belangrijke bron voor de vaststelling van die feiten is de informatie die door de informatieplichtige (belasting- of inhoudingsplichtige) voor de belastingheffing worden aangereikt;
67.Par. 11, Personen- und Gesellschaftsrecht (PGR) vom 20. Januari 1926;
68.Overweging 2.11. van de uitspraak van het Hof.
69.R.J. Koopman,
70.Zie R.J. Koopman,
72.HR 13 november 2015, nr. 15/00014,
73.HR 26 juni 2015, nr. 13/04127,
74.Overweging 5.10. van de uitspraak van het Hof.