ECLI:NL:PHR:2020:656

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
19/03073
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep na te late indiening

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat door de verdachte is ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was op 25 april 2019 veroordeeld voor poging tot diefstal met braak en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een taakstraf van 80 uren opgelegd. De kennisgeving van deze veroordeling werd op 16 mei 2019 aan de verdachte gestuurd. De verdachte stelde dat hij pas op die datum op de hoogte was van de uitspraak en dat hij daardoor niet tijdig cassatie kon instellen. Volgens artikel 432.2 van het Wetboek van Strafvordering moet een cassatieberoep binnen 14 dagen na kennisgeving van de uitspraak worden ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte op 16 mei 2019 voldoende op de hoogte was van de uitspraak, waardoor het cassatieberoep dat pas op 27 juni 2019 werd ingesteld, te laat was. De Hoge Raad kan het beroep daarom niet in behandeling nemen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/03073
Zitting12 mei 2020

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 25 april 2019 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat evenwel buiten bespreking moet blijven omdat het cassatieberoep te laat is ingesteld.
Het procesverloop houdt, voor zover voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van belang, het volgende in. Op de (nadere) terechtzitting in hoger beroep van 30 juli 2018 is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst. De oproeping voor de nadere terechtzitting van 11 april 2019 is niet in persoon aan de verdachte betekend. Op die terechtzitting is de verdachte noch een (gemachtigd) raadsman verschenen. De verdachte heeft op 27 juni 2019 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 25 april 2019.
Aan de cassatieakte is een door de verdachte opgesteld stuk met dagtekening 24 juni 2019 gehecht, onder meer inhoudende:
“Op 11-04-2019 stond er een rechtzaak gepland.
Ik ben deze vergeten vanwege een aantal redenen.
Op het moment dat ik van het OM de uitspraak binnen kreeg op 16-05-2019 wist ik pas dat ik dus op 11-04-2019 had moeten voorkomen.
In de brief van het OM lees ik dat ik primair ben vrij gesproken van het mij ten laste gelegde delict ( zie bijlage) maar zie ik wel de straffen staan.
Ik heb hier vervolgens 2 maal met het OM kontakt opgenomen en werd uiteindelijk doorverwezen om contact op te nemen met het Hof.
Ik heb met het Hof telefonisch contact gehad en vanuit dit contact besloten om een cassatie acte op te laten stellen met mijn bezwaren en de motivering hiervan.
Allereerst krijg ik de uitspraak van de zitting te laat binnen nl. op 16-05-2019.
Doordat ik deze te laat binnen krijg kan ik niet meer in hoger beroep.
Het Hof heeft mij echter verteld dat het OM dit op tijd had moeten versturen zodat ik nog in de gelegenheid ben om hoger beroep aan te tekenen.”
Aan dit stuk is onder meer een “Kennisgeving voorwaardelijke veroordeling” van het ressortsparket, vestiging Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 16 mei 2019 gehecht dat als kenmerk het parketnummer in hoger beroep van de onderhavige strafzaak vermeldt en voorts onder meer inhoudt (vetgedrukt en onderstreept in het origineel):
“De advocaat-generaal geeft kennis aan betrokkene
Geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
Dat veroordeelde bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 april 2019 wegens:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Gepleegd op: 14 augustus 2016
Gepleegd te Arnhem
BESLISSING
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.” [1]
6. Met de steller van het middel meen ik dat uit het aan de cassatieakte gehechte stuk van de verdachte niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat de dag van de terechtzitting van 11 april 2019 de verdachte tevoren bekend was. Ook de omstandigheid dat de oproeping voor die terechtzitting blijkens een daarvan opgemaakte akte van uitreiking op 7 februari 2019 op het adres [a-straat 1] te [plaats] [2] is uitgereikt aan [betrokkene 1] , die zich bereid verklaarde de oproeping in ontvangst te nemen en onverwijld aan de verdachte te doen toekomen, biedt daarvoor niet de vereiste zekerheid.
7. Op grond van art. 432, tweede en derde lid, Sv moest het cassatieberoep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het arrest de verdachte bekend is. Van een dergelijke omstandigheid is sprake als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van cassatieberoep. [3]
8. Het aan de cassatieakte gehechte stuk van de verdachte houdt in dat hij op 16 mei 2019 “van het OM de uitspraak binnen kreeg”, waarmee wordt gedoeld op de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling van die datum. De steller van het middel betoogt dat de verdachte niettemin tijdig cassatieberoep heeft ingesteld. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte blijkens het aan de cassatieakte gehechte stuk van 24 juni 2019 de inhoud van de hiervoor geciteerde mededeling van het openbaar ministerie van 16 mei 2019 niet heeft begrepen, omdat hij enerzijds las dat hij primair zou zijn vrijgesproken, “maar wel straffen zag staan”. Dat zou verwarrend zijn, (te meer) omdat in die mededeling geen veroordeling voor enig strafbaar feit te lezen zou zijn. Dat bracht de verdachte ertoe om tweemaal contact te zoeken met het openbaar ministerie, waarbij hij uiteindelijk werd doorverwezen naar de strafgriffie van het hof. Nadat de verdachte contact had gehad met de strafgriffie van het hof (uit de door de verdachte handgeschreven aantekening op de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling zou blijken dat dit contact op 14 juni 2019 heeft plaatsgevonden [4] ) en hem toen duidelijk werd dat er een bewezenverklaring was gevolgd voor het subsidiair tenlastegelegde en hem daarvoor straf was opgelegd, heeft de verdachte "vanuit dit contact" besloten om cassatie in te stellen. Nu het cassatieberoep op 27 juni 2019 – dertien dagen nadat de verdachte op 14 juni 2019 “de daadwerkelijke inhoud van het arrest (d.w.z. de veroordeling door het hof)” bekend was geworden – zou het beroep, gelet op art. 432, tweede lid, Sv, ontvankelijk zijn.
9. Dit betoog faalt omdat ontvangst van de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling van 16 mei 2019 door de verdachte dient te worden aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat het arrest de verdachte bekend is. Die kennisgeving vermeldt, kort gezegd, een poging tot diefstal met braak (met vermelding van pleegdatum en pleegplaats) alsmede de veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 80 uren. Tevens worden de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel “ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde” vermeld. Aldus is de verdachte op 16 mei 2019 op de hoogte gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van cassatieberoep. [5]
10. In de schriftuur wordt niet aangevoerd dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is. In zoverre merk ik ten overvloede op dat, indien bij de verdachte na ontvangst van de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling onduidelijkheid heeft bestaan over de uitspraak van het hof, het op zijn weg had gelegen om zich tijdig – in ieder geval binnen een termijn van veertien dagen – daarover nader te laten informeren. In cassatie wordt niet aangevoerd dat de verdachte dat heeft gedaan. De handgeschreven aantekening op de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling wijst er veeleer op dat de verdachte zich eerst op 5 juni 2019 tot het openbaar ministerie heeft gewend.
11. Reeds gelet op het voorgaande kan de verdachte niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. [6] Ik merk hierbij nog op dat aan het door de verdachte opgestelde stuk van 24 juni 2019 ook een extract van het betreden arrest is gehecht waarin – naast de opgelegde straffen, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel – onder meer is vermeld: “Het subsidiair bewezen verklaarde levert op: poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.” Ook daaruit blijkt voldoende duidelijk dat de verdachte niet algeheel was vrijgesproken. Aan de opmerking in de schriftuur dat niet duidelijk is of dit extract de verdachte heeft bereikt, ga ik voorbij nu ook dit extract is gehecht aan het door de verdachte opgestelde stuk van 24 juni 2019.
12. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Verder worden de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel vermeld.
2.Een zich bij de gedingstukken bevindende “BRP bevraging” van (onder meer) 17 maart 2020 houdt in dat dit adres met ingang van 20 augustus 2018 het BRP-adres van de verdachte is. Ter zijde merk ik op dat daaruit volgt dat het namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddel – dat in de kern klaagt dat niet kan worden onderzocht of de oproeping voor de terechtzitting van 11 april 2019 op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend – niet had kunnen slagen.
3.Vgl. - ten aanzien van art. 408, tweede lid, Sv - HR 3 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9722,
4.De kennisgeving voorwaardelijke veroordeling bevat onder meer de handgeschreven aantekening:
5.Vgl. HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3055,
6.Vgl. ook HR 5 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ3706 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse (niet gepubliceerd).