ECLI:NL:PHR:2020:577

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
19/01810
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen met grote geldbedragen verstopt in gemalen kip vanuit Nederland naar Aruba

In deze zaak gaat het om de verdachte die door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte heeft grote geldbedragen, verstopt in gemalen kip/kiprollade, vanuit Nederland naar Aruba getransporteerd. Voor zijn bijdrage ontving hij een percentage van het getransporteerde geld als commissie. De Hoge Raad behandelt de cassatie van de verdachte, die door zijn advocaat drie klachten heeft ingediend. De eerste klacht betreft de rechtmatigheid van het aftappen van de verdachte, waarbij de verdediging aanvoert dat er geen redelijk vermoeden van schuld was. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof uitvoerig op dit verweer is ingegaan en dat de klacht feitelijke grondslag mist. De tweede klacht richt zich op de opportuniteit van de vervolging in Aruba, waarbij de verdachte stelt dat hij naar Nederland had moeten worden overgebracht voor zijn vervolging. Ook deze klacht faalt, omdat niet kan blijken dat dit verweer ter terechtzitting is gevoerd. De derde klacht betreft de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten als witwassen. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte wel degelijk handelingen heeft verricht die gericht waren op het verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Uiteindelijk concludeert de procureur-generaal dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/01810 A
Zitting14 april 2020

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij strafvonnis van 31 juli 2017 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, [1] wegens 1 “Medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken” en 2 “Opzettelijk geen melding maken van de in- of uitvoer van geld als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Landsverordening meldplicht in- en uitvoer contant geld, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Verder heeft het Hof de inbeslaggenomen geldbedragen (€ 73.000,-- en € 2.640.340,--) en de overige inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard.
2. Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak tegen de verdachte met nr. 19/01811 PA en twee zaken tegen een medeverdachte die zijn ingeschreven met nummers 17/05554 A en 19/03677 PA. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. D.G. Kock, advocaat te Oranjestad, een schriftuur ingediend met drie als middelen aangeduide klachten.
4. Voordat ik inga op de schriftuur, schets ik de zaak op basis van de bewijsvoering. De verdachte heeft tezamen met medeverdachten, [2] in Nederland en Aruba, Eurobiljetten verpakt in papier en dat weer verpakt in plastic en dat omwikkeld met gemalen kip/kiprollade en deze ingevroren en in dozen verpakt. De dozen zijn eerst opgeslagen in een koelvriesinstallatie in Nederland en vervolgens in een zeecontainer naar Aruba getransporteerd en daar opgeslagen in koelvriesinstallaties van een restaurant waarvan de verdachte (mede)eigenaar was. De kip/kiprollades had de verdachte laten bestellen op naam van een onderneming in Aruba waarvan de eigenaar schulden had, wat de verdachte wist. De bestelling was echter bestemd voor het restaurant in Aruba waarvan de verdachte (mede)eigenaar was. Met deze constructie werd de bestelling van de kiprollades door de onderneming op Aruba geplaatst bij een bedrijf in Nederland waarvan een medeverdachte eigenaar was die voor zijn betrokkenheid in Nederland is vervolgd en berecht. [3] Vanuit Aruba is een deel van het geld verder getransporteerd naar Venezuela, waar “de grote baas” zat, door de onderneming die de kiprollades had besteld. Een deel van het in de kip/kiprollade ingevroren geld heeft de verdachte als commissie in Aruba ontvangen. Een ander deel van de commissie was in Nederland wel ingepakt in papier en plastic, maar is niet ingevroren en door de verdachte bij zijn broer en zus in Nederland ondergebracht. Bij zijn broer was het geld verpakt opgeborgen in een koelbox in zijn bedrijfspand; [4] bij zijn zus was het geld “verstopt” op de zolder van haar woning. [5] Voor zijn bijdrage ontving de verdachte 4% van het getransporteerde geld als commissie.
5. Voordat ik inhoudelijk inga op wat in de schriftuur naar voren wordt gebracht, wijs ik erop dat de schriftuur nauw aansluit bij de inhoud van de pleitnota die is overgelegd ter terechtzitting van het Hof van 10 juli 2017 voor zover die betrekking heeft wat in de schriftuur achtereenvolgens is aangeduid als “De start van het onderzoek”, “Een strafzaak, 2 jurisdicties” en “Witwassen”. De schriftuur bevat daarmee overwegend een herhaling van uiteenlopende punten die ter terechtzitting van het Hof naar voren zijn gebracht. Ook bevatten de middelen geen duidelijke klacht over schending van het recht of het verzuim van vormen die op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd. [6] Om die reden stel ik mij primair op het standpunt dat niet is voldaan aan de in art. 437, tweede lid, Sv op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven eis dat de verdachte door zijn raadsman een schriftuur doet indienen houdende zijn middelen van cassatie.
6. De als
eerste middelaangeduide klacht heeft betrekking op “het feit dat op zeer lichtvaardige wijze werd overgegaan tot het tappen” van de verdachte, een “verweer waarop het Hof niet, heeft gereageerd/geoordeeld”. Aangevoerd wordt dat “niet kan zijn gebleken van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van [de verdachte] op 15 januari 2015, of zelfs voorheen”, hetgeen tot gevolg heeft “dat alles wat uit deze taps is verkregen […] als verboden vruchten moet worden beschouwd”.
7. In de schriftuur wordt niet aangegeven waarom de datum van 15 januari 2015 van belang is. Uit het strafvonnis blijkt dat dit de datum is waarop het onderzoek Tunis is aangevangen met de mondelinge vordering van de officier van justitie dat een machtiging wordt verleend voor een bevel tot het opnemen van de telecommunicatie van het telefoonnummer dat in gebruik was bij de verdachte. De rechter-commissaris heeft diezelfde dag de machtiging verleend voor een periode van ten hoogste vier weken, zo blijkt eveneens uit het strafvonnis.
8. Het Hof is in zijn strafvonnis uitvoerig ingegaan op het verweer dat bij de start van het onderzoek Tunis geen grond bestond voor het aftappen het telefoonverkeer van de verdachte. Mede op basis van de inhoud van een verslag van een getapt telefoongesprek tussen de verdachte en “[betrokkene 1]” heeft het Hof overwogen dat “op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden in redelijkheid [kan] worden gekomen tot een ernstig vermoeden dat met het telefoonnummer […] werd deelgenomen door of in opdracht van een verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, als bedoeld in art. 169 lid 2 Sv, zodat de rechter-commissaris de machtiging rechtmatig heeft verleend.” Het betreffende telefoongesprek werd getapt in het kader van een rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten tot het tappen van [betrokkene 1] wegens een vermoeden dat hij tezamen met een andere man deel uitmaakt van een crimineel samenwerkingsverband en is betrokken bij de handel in verdovende middelen. Uit het verslag van het getapte telefoongesprek blijkt dat [betrokkene 1] met de verdachte bespreekt dat [betrokkene 1] en de verdachte samen bij [A] hebben afgesproken om daar aan een vrouw geld te geven. Tien minuten later vindt een telefoongesprek plaats waaruit blijkt dat de verdachte eerst iets anders gaat doen en aan [betrokkene 1] vertelt dat hij alvast naar [A] kan gaan en daar zal worden geholpen door “[betrokkene 2]” en dat de verdachte “haar al op de hoogte heeft gesteld dat [[betrokkene 1]] zal komen”.
9. Hieruit volgt dat de klacht, dat het Hof “niet, heeft gereageerd/geoordeeld” op het verweer, feitelijke grondslag mist. Ook voor zover wordt geklaagd dat het hof het verweer onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen, faalt de klacht gelet op de uitvoerige motivering van het Hof.
10. Het tapverslag zou “onvoldoende” zijn “om te spreken van een rechtvaardigingsgrond voor de tapmachtiging” die betrekking heeft op de telefoon van de verdachte. Deze klacht geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting omdat het Hof niet heeft te beoordelen of “een rechtvaardigingsgrond voor de tapmachtiging” bestaat, maar “of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen”. [7] Ook deze klacht faalt daarom.
11. In zoverre merk ik ten overvloede op dat uit het tapverslag het redelijk vermoeden kan rijzen dat de verdachte tezamen met [betrokkene 1] betrokken is bij een financiële transactie en dat de verdachte net als [betrokkene 1] betrokken is bij een crimineel samenwerkingsverband en bij de handel in verdovende middelen.
12. Alle klachten falen.
13. Aan de als
tweede middelaangeduide klacht, heeft de steller van het middel het onderwerp “Een strafzaak, 2 jurisdicties” gegeven en richt zich tegen de opportuniteit van de vervolging van de verdachte in Aruba terwijl het “eerder op de weg [lag] om [de verdachte] naar Nederland over te brengen om hem aldaar terecht te laten staan.” Aangevoerd wordt dat de verdachte “gerechtigd [is] om te verzoeken om de opportuniteit van de zaak […] aan het Hof ter beoordeling voor te leggen” en dat het Hof op dit verweer niet heeft beslist althans onvoldoende gemotiveerd aan dat verweer voorbij is gegaan. De verdachte zou ten onrechte niet in Nederland zijn vervolgd en berecht terwijl hij Nederlander is en een van de medeverdachten, [betrokkene 3], in Aruba is aangehouden en vervolgens naar Nederland is overgebracht en daar is vervolgd en berecht.
14. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof en de daar overgelegde pleitnota kan echter niet blijken dat ter terechtzitting is aangevoerd dat de verdachte naar Nederland had moeten worden overgebracht om daar te worden vervolgd en berecht. Ook kan niet blijken dat de opportuniteit van de vervolging van de verdachte in Aruba aan de orde is gesteld.
15. Wel is ter terechtzitting in eerste aanleg aangevoerd dat de vervolging in Aruba “niet opportuun is geweest” omdat het eerder op de weg had gelegen de verdachte naar Nederland over te brengen. [8] De redenen die daarvoor toen, in eerste aanleg, in de pleitnota zijn aangevoerd, zijn nu vrijwel woordelijk overgenomen in de schriftuur ter onderbouwing van het tweede middel. Het standpunt dat de vervolging in Aruba niet opportuun was en de verdachte naar Nederland had moeten worden gebracht om daar te worden vervolgd en berecht, is niet voorgelegd aan het Hof zodat het Hof niet gehouden was op dat standpunt in te gaan.
16. De klacht over de verwerping door het Hof van een verweer, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag omdat niet kan blijken dat dit verweer ter terechtzitting van het Hof is gevoerd.
17. De als
derde middelaangeduide klacht heeft betrekking op de kwalificatie van de onder 1 bewezenverklaarde feiten als “witwassen”. Aangevoerd wordt dat die feiten volgens “de leer van de kwalificatie-uitsluitingsgrond” geen witwassen opleveren. Daarvoor zou zijn vereist dat met de feiten “de criminele afkomst” van het geld moet zijn verhuld of verborgen, terwijl de gelden die de verdachte zou hebben witgewassen bestaan uit aan de verdachte betaalde “vergoedingen voor het ontvangen van de gelden uit Nederland in Aruba”. De verdachte zou het geld niet hebben verhuld of verborgen.
18. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2013 tot en met 24 juni 2015 in Aruba en Nederland en Venezuela, tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens van voorwerpen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van – circa – 23.352.500 euro (hoofdsom) en/of 2.833.340 euro (transport d.d. juni 2015) en of 934.100 euro (commissie),
a) de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen/geldbedragen was/waren en wie die voorwerpen/geldbedragen voorhanden (heeft/hebben ge)had(den)
door (telkens)
(hoofdsom en/of transport d.d. juni 2015)
- die voorwerpen/geldbedragen heimelijk in ontvangst te nemen en vervolgens
- die voorwerpen/geldbedragen in te pakken in (bruin) (pak)papier en te verpakken in plastic en te verstoppen in gemalen kip/kiprollade en die gemalen kip/kiprollade in te vriezen en in dozen te verpakken en vervolgens
- die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen heimelijk op te slaan in koelvriesinstallaties (van het bedrijf [1] te Roermond, Nederland) en vervolgens
- die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen in een of meer (zee)container te plaatsen tussen andere producten en vervolgens
- die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen te doen transporteren naar Aruba en/of vervolgens
- die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen heimelijk op te slaan in koelvriesinstallaties die ter beschikking stonden van hem, verdachte, althans zijn onderneming/restaurant […] en/of (vervolgens)
- die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen (deels) over te dragen aan zijn, verdachtes, mededaders en/of (deels) te (doen) transporteren naar Venezuela en/of
- die gemalen kip/kiprollade (bij [bedrijf 1]) te (doen) bestellen op naam van/door de [onderneming X] en/of te (doen) factureren door [bedrijf 1] aan [onderneming X] en in bij de transporten behorende douanedocumentatie op te (doen) nemen dat die gemalen kip/kiprollade bestemd was voor [onderneming X] en
(commissie)
- die voorwerpen/geldbedragen heimelijk in ontvangst te nemen en/of (vervolgens)
- die voorwerpen/geldbedragen in te pakken in (bruin) (pak)papier en/of te verpakken in plastic en/of (vervolgens)
- die voorwerpen/geldbedragen (geheel of ten dele) in bewaring te geven bij zijn, verdachtes, broer […] en zijn, verdachtes, zus […] en/of
- die voorwerpen/geldbedragen door zijn, verdachtes, broer […] (ten dele) meermalen, in Nederland te laten overhandigen aan een persoon en
- die voorwerpen/geldbedragen (ten dele) te verstoppen in gemalen kip/kiprollade en die gemalen/kip/kiprollade in te vriezen en in dozen te verpakken en (vervolgens) die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen heimelijk op te slaan in koelvriesinstallaties (van het bedrijf [1] te Roermond, Nederland) en vervolgens die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen in een (zee)container te plaatsen tussen andere producten en vervolgens die aldus verpakte voorwerpen/geldbedragen te doen transporteren naar Aruba, onder meer ten behoeve van hem, verdachte,
en
b) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of van die voorwerpen/geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat die voorwerpen/geldbedragen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.”
19. Het Hof heeft het onder 1 bewezen verklaarde gekwalificeerd als “Medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken”.
20. De klachten veronderstellen in de eerste plaats dat de verdachte alleen schuldig is verklaard aan het witwassen van het geld dat hij als commissie heeft ontvangen. Deze veronderstelling is onjuist omdat de bewezenverklaring ook betrekking heeft op het medeplegen van het witwassen van geld dat verpakt in ingevroren kip/kiprollades eerst in een koelcel in Nederland is bewaard en vervolgens, als bestelling op naam van een andere onderneming maar in feite bestemd voor het restaurant waarvan de betrokkene (mede)eigenaar was, in een zeecontainer naar Aruba is getransporteerd en van daaruit naar Venezuela. Anders dan wordt aangevoerd, kan ik deze gang van zaken niet anders kwalificeren dan als een schoolvoorbeeld van het verhullen of verbergen van dat geld.
21. Voorts geldt ten aanzien van het als commissie ontvangen gelden die de verdachte bij zijn broer (verpakt in plastic folie waar papier omheen zat) in een koelbox heeft laten verstoppen en bij zijn zus (ingepakt en met plakband eromheen waar niet doorheen gekeken kon worden) in een kartonnen doos op zolder, het volgende. Voor het verhullen of verbergen in de zin van witwassen als bedoeld in art. 430b Sr Aruba is vereist dat het zicht op de herkomst van het geld wordt verhuld of verborgen. [9] In weerwil van hetgeen de steller van de schriftuur aanvoert, heeft de verdachte ten aanzien van de bij zijn broer en zus verstopte gelden verhullende en/of verbergende handelingen verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen.
22. Ook deze klachten falen.
23. Alle klachten kunnen, ongeacht of die kunnen worden aangemerkt als een middel van cassatie, klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden zodat het beroep op grond van het bepaalde in art. 80a, eerste lid, RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
24. Deze conclusie strekt ertoe het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

2.Waaronder de medeverdachte waarop de samenhangende zaken betrekking hebben.
3.Zie middel 2.
4.Bewijsmiddel 25.
5.Bewijsmiddel 26.
6.A.J.A. van Dorst,
7.Vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9673,
8.Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 18 oktober 2016, ECLI:NL:OGEAA:2016:801: “De verdediging heeft – zo begrijpt het gerecht – ten slotte nog betoogd dat de vervolging van de verdachte niet in Aruba behoort plaats te vinden, nu de feiten zich hoofdzakelijk in Nederland hebben afgespeeld, en een aantal medeverdachten ook aldaar wordt vervolgd. Dit verder niet nader onderbouwde betoog – anders dan met de stelling dat de vervolging hier te lande “niet opportuun” is – vindt geen steun in wet of jurisprudentie.”
9.Vgl. HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236,