CONCLUSIE
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 29 augustus 2019 de verdachte wegens 1 “belaging” en 2 “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen” veroordeeld tot een voorwaardelijk gevangenisstraf van twee jaren met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof twee maatregelen als bedoeld in art. 38v Sr opgelegd, zoals nader omschreven in het arrest en bevolen dat die maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn. Tot slot heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest omschreven.
2. Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Namens de benadeelde partij heeft mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht, een verweerschrift ingediend.
3. Het middel valt in twee deelklachten uiteen. Allereerst wordt geklaagd dat het oordeel van het hof ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in strijd is met hetgeen het hof heeft bewezenverklaard, althans dat die strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel onvoldoende met redenen zijn omkleed. Ten tweede klaagt het middel dat het hof ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten onrechte vervangende hechtenis heeft opgelegd. Ik begin met de bespreking van de eerste deelklacht.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
hij in de periode van 8 augustus 2018 tot en met 14 november 2018 te Dordrecht, Rotterdam en Schiedam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- veelvuldig berichten naar voornoemde [benadeelde] te sturen via WhatsApp, Facebook, Instagram, Linkedin, SMS, Messenger, mail en de website van voornoemde [benadeelde] en
- meermalen voicemailberichten in te spreken op het telefoonnummer van voornoemde [benadeelde] en
- meermalen te bellen naar het telefoonnummer van voornoemde [benadeelde] en
- meermalen bij de woning en/of het werk van voornoemde [benadeelde] langs te gaan en
- voornoemde [benadeelde] op te wachten en
- meermalen naar afspraken te gaan die voornoemde [benadeelde] met derden had met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
hij op 4 oktober 2018 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een auto (met kenteken [kenteken] ), dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [betrokkene 1] toebehoorde, heeft beschadigd.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de (8) bewijsmiddelen als genoemd in de bewijsmiddelenbijlage van 25 november 2019 bij het bestreden arrest .
6. Ten aanzien van de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel heeft het hof, voor zover relevant, het volgende vastgesteld en overwogen (onderstreept in het origineel):
“
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Hij heeft [benadeelde] lastiggevallen door veelvuldig en op diverse manieren contact met haar te zoeken nadat zij had aangegeven daar geen prijs op te stellen. Hij heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dat de verdachte een gesprek met het slachtoffer wilde ter afsluiting van het door hen daarvoor onderhouden contact, is op zichzelf voorstelbaar, maar de verdachte heeft de grenzen van het betamelijke verre overschreden door zijn vasthoudende en opdringerige handelen. Feiten als het onderhavige worden door slachtoffers doorgaans bovendien als beangstigend en bedreigend ervaren, zoals ook is gebleken uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep uitgesproken slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van de auto van het door hem belaagde slachtoffer, terwijl zij zichzelf in die auto had verschanst uit angst voor hem. Aldus handelende heeft de verdachte de benadeelde financiële schade berokkend en haar overlast bezorgd. Feiten als het onderhavige brengen in de regel ook bij burgers gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 2.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en [dit deel van de vordering van de benadeelde, D.P.] partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Het hof heeft in dat verband acht geslagen op de namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring, waaruit naar voren komt dat de bewezenverklaarde feiten grote invloed hebben op haar psychische gesteldheid en afbreuk doen aan de kwaliteit van haar leven, hetgeen het hof ook alleszins voorstelbaar acht, gelet op de aard van de feiten. Zij wordt behandeld door een psycholoog. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.600,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] .
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.”
Ik vat het middel zo op dat het klaagt dat het hof ten aanzien van de strafoplegging niet-begrijpelijk heeft overwogen dat de verdachte schade heeft toegebracht aan de auto van het slachtoffer ( [benadeelde] ), aangezien die auto, gezien de bewezenverklaring, niet aan [benadeelde] , maar aan [betrokkene 1] toebehoorde. In het verlengde daarvan klaagt het middel dat het de door benadeelde partij ( [benadeelde] ) gevorderde (materiële) schade aan die auto, niet-begrijpelijk heeft toegewezen, nu het niet haar auto betreft. Hetzelfde geldt mutatis mutandis met betrekking tot de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu deze beslissingen in strijd zijn met hetgeen het hof bewezen heeft verklaard, is het bestreden arrest innerlijk tegenstrijdig, aldus de stellers van het middel.
Uit de tot bewijsmiddel 6 gebezigde verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat die [betrokkene 1] de moeder is van het slachtoffer/de benadeelde partij [benadeelde] . Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt verder dat [benadeelde] onder meer de (materiële) schade vordert die de verdachte heeft berokkend aan haar auto. Die schadepost is, gezien het formulier “Verzoek tot Schadevergoeding”, als volgt onderbouwd:
[...]
9. Aan het “Verzoek tot Schadevergoeding” is als bijlage (2) gevoegd een foto van die schade en als bijlage (3) de rekening voor de reparatie van de schade, gefactureerd aan [benadeelde] . Gezien het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 15 augustus 2019 wordt dit niet betwist.
10. Voor de beoordeling van de klacht dat het hof ten aanzien van de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel niet-begrijpelijk heeft vastgesteld en overwogen dat de verdachte schade heeft toegebracht aan de auto van het slachtoffer ( [benadeelde] ), stel ik het volgende voorop. De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
11. Onder 2 heeft het hof bewezen geacht dat de betreffende auto geheel of gedeeltelijk toebehoorde aan [betrokkene 1] , de moeder van het slachtoffer. Uit de stukken van het geding blijkt dat de auto inderdaad (nog) op naam stond van de moeder van het slachtoffer, maar dat zij de auto voor het slachtoffer had aangeschaft, dat het slachtoffer de aanschafkosten voor deze auto aan het afbetalen was, dat het slachtoffer de auto in gebruik had ten tijde van de bewezenverklaarde beschadiging en dat de rekening voor het herstel van de schade aan de auto op naam van het slachtoffer was gesteld, terwijl een en ander ter terechtzitting niet is betwist. Daarmee acht ik het oordeel van het hof dat de schade is toegebracht aan de auto van het slachtoffer niet onbegrijpelijk. Het bestreden arrest is ook niet innerlijk tegenstrijdig, nu het hof niet – zoals door de stellers van het middel wordt betoogd – “de vernieling van de aan [betrokkene 1] toebehorende auto” heeft bewezenverklaard, maar de beschadiging van de auto die “geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [betrokkene 1] toebehoorde”.
12. De eerste deelklacht faalt.
13. Ten tweede klaagt de steller van het middel dat het hof ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten onrechte vervangende hechtenis heeft opgelegd.
14. Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, is deze klacht terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast. 15. Ten overvloede merk ik nog het volgende op. Door de advocaat van de benadeelde partij wordt bij verweerschrift tevergeefs verzocht om toewijzing van de kosten voor rechtsbijstand in cassatie ten laste van de verdachte. Gezien HR 20 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2140,NJ2001/394, is dit niet toewijsbaar omdat in een cassatieprocedure als de onderhavige niet is voorzien in een veroordeling van de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze aanleg heeft gemaakt. 16. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden