ECLI:NL:HR:2001:ZD2140

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01631/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake schadevergoeding en strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 28 januari 2000 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1962, was eerder vrijgesproken door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar, maar werd in hoger beroep veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor schade aan zijn auto, gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot f.5000,- ingediend, maar dit bedrag werd in hoger beroep verlaagd naar f.4500,-. Het Hof kende uiteindelijk f.2750,- toe aan de benadeelde partij. De verdachte stelde beroep in cassatie in, maar de middelen van cassatie werden niet door hem voorgesteld. De Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde, omdat het Hof de vordering van de benadeelde partij terecht slechts gedeeltelijk had toegewezen. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat er geen gronden waren voor cassatie en de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is op 20 maart 2001 uitgesproken.

Uitspraak

20 maart 2001
Strafkamer
nr. 01631/00
ACH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het
Gerechtshof te Amsterdam van 28 januari 2000, parketnummer 23/002132-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats]
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 28 mei 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" en 2. subsidiair "mishandeling" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van tweeduizendzevenhonderdvijftig gulden, de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard alsmede de verplichting tot betaling van een som gelds aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer opgelegd in voege als in het arrest vermeld.
2.Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft mr. E.J. Woud, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3.Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de door de benadeelde partij ingediende vordering ten onrechte slechts gedeeltelijk heeft toegewezen.
3.2. Voor wat de vordering van de benadeelde partij betreft kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan:
(i) De benadeelde partij heeft zich op wijze als voorzien in art. 51b, eerste lid, Sv in eerste aanleg gevoegd ter zake van zijn vordering tot vergoeding van de aan zijn auto toegebrachte schade ten bedrage van f.5000,-.
(ii) Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de benadeelde partij de hoogte van die vordering bij monde van zijn raadsman verminderd tot een bedrag van f.4500,-.
(iii) De Politierechter heeft die vordering toegewezen tot een bedrag van f.2750,-.
(iv) De benadeelde partij heeft zich, voorzover de vordering in eerste aanleg niet was toegewezen op de voet van art. 421, derde lid, Sv in hoger beroep gevoegd met verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, daarbij in het "voegingsformulier hoger beroep" een bedrag van f.5000,- noemend.
3.3. Voorzover het middel voor wat de hoogte van de bij het Hof gevorderde schadevergoeding uitgaat van een bedrag dat f.4500,- te boven gaat mist het feitelijke grondslag, aangezien het Hof blijkens het bestreden arrest is uitgegaan van een vordering ten bedrage van f.4500,-, zulks, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 sub (ii) is overwogen, in overeenstemming met het bepaalde in de eerste volzin van art. 421, derde lid, Sv.
3.4. Voorzover het middel de klacht behelst dat het Hof ten onrechte slechts een bedrag van f.2750, - heeft toegewezen faalt het op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 uiteengezette gronden.
3.5. Voorzover het middel beoogt te klagen dat het Hof ten onrechte de in het middel genoemde "kosten rechtsbijstand eerste aanleg (en) in hoger beroep" ten bedrage van f.881,25 niet heeft toegewezen, mist het feitelijke grondslag aangezien niet blijkt dat die kosten in feitelijke aanleg zijn gevorderd. In cassatie kunnen die kosten niet voor het eerst worden gevorderd.
In een cassatieprocedure als de onderhavige is voorts niet voorzien in een veroordeling van de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in die aanleg heeft gemaakt.
3.6. Het middel faalt dus.
4.Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 20 maart 2001.