Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
eerste middelwordt opgekomen tegen de bewezenverklaring ter zake van feit 1. Geklaagd wordt dat de bewezenverklaring van feit 1, voor zover inhoudende dat het tegen politieagent [slachtoffer 7] gepleegde geweld dat de dood ten gevolge heeft gehad, is gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken dan wel het bezit van het gestolene te verzekeren, mede in het licht van een in hoger beroep door de verdediging gevoerd verweer onvoldoende met redenen is omkleed.
- voornoemde [slachtoffer 3] tegen de grond heeft gewerkt en vervolgens op [slachtoffer 3] is gaan zitten en/of zijn hand tegen de mond van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gelegd en op dreigende toon tegen voornoemde [slachtoffer 3] heeft gezegd: “Dinero, dinero” (vertaling uit het Spaans: “Geld, geld”), en zich heeft voorzien van een keukenmes;
terwijl dat feit de dood van voornoemde [slachtoffer 7] ten gevolge heeft gehad.”
neen.16. Zou u oordelen dat [medeverdachte 1] wel met genoemd oogmerk heeft geschoten, dan ligt de vraag voor of ook anderen – onder wie cliënt – hiervoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk kunnen worden gehouden. De juridische vraag is dan of over de band van het medeplegen het schieten – en het gevolg daarvan – ook in de schoenen van cliënt kan worden geschoven. Voor medeplegen is vereist dat sprake is van opzet op het gezamenlijk plegen van het delict. Hier is de vraag dan ook of het opzet van cliënt, al dan niet in voorwaardelijk zin, ook het oogmerk van vlucht en het schieten omvat.
Oogmerk18.
Oogmerkis een cruciaal onderdeel van de tenlastelegging. Niet het in tijd en plaats samenvallen dan wel volgtijdelijkheid is bepalend of sprake is van diefstal met geweld, maar de
beweegredenom het geweld toe te passen.
specifieke doelen.
inde woning hebben plaatsgehad. Voor de togadragers in de zaal: dit zijn de geweldshandelingen die zijn opgesomd onder het eerste tot en met het zesde gedachtestreepje in de tenlastelegging.
'en/of zich heeft voorzien van een keukenmes;' niet kan worden geplaatst in het kader van de bedreiging met of gebruik van geweld jegens [slachtoffer 3]. Van meer dan het vasthouden en meenemen van het mes is geen sprake. Dit is niet aan te merken als gebruik van het mes in de zin van geweldshandelingen.
28. Niet alleen blijkt het oogmerk met betrekking tot (bedreiging met) geweld (en de samenwerking) uit het wijze waarop de overval heeft plaatsgevonden, maar bovenal is dit vast te stellen op basis van de verklaringen van cliënt en die van de medeverdachten.
39. Terug naar het vraagstuk met betrekking tot
oogmerk. Of beter gezegd: door met het vermeende 'tweede oogmerk'.
willen en weten.
an sichmoeten worden vastgesteld.
42. Een direct verband tussen het geweld – het schieten – en de diefstal is vereist. De beweegreden om te schieten is hier dus cruciaal. Het geweld jegens [slachtoffer 7] is enkel door één iemand toegepast, [medeverdachte 1]. Hetgeen hij hierover heeft verklaard is maatgevend en leidend voor de cruciale vraag: met welke wil – bedoeling – is geschoten?
44. Op het moment dat er voor de eerste maal concrete bevraging over het lossen van de schoten plaatsvindt, komt een duidelijk beeld van de beweegreden van [medeverdachte 1] naar voren, p. 2900:
48. Belangrijk gegeven hierbij is dat het doorladen
nietis gebeurd op het moment dat [slachtoffer 7] zijn wapenstok in handen had, maar juist pas
nadathij had waargenomen dat de [slachtoffer 7] naar zijn vuurwapen greep, p. 2901:
V: Ik heb op dat moment het wapen gebruikt omdat ik dacht dat op dat moment de politieman [medeverdachte 3] zou gaan schieten, Ik dacht dat als ik langs hem zou lopen dat hij met het wapen in zijn hand mij in mijn rug zou schieten. Maar ik wilde ook niet naar de andere politieman schieten. Ik heb het gedaan in de eerste plaats omdat ik zenuwachtig werd en in Venezuela de politie als jij iets slechts heb gedaan dan schieten ze je in je rug of hoe dan ook.
“(...) In Venezuela is het zo dat als je iets slechts doet en de politie komt dan moet je niet denk dat je naar de gevangenis gaat, dan word je gewoon kapotgeschoten. (...) Op dat moment dacht ik dat het leven [FLCS: van [medeverdachte 3]] in gevaar was, dus heb ik geschoten.”
55. Als voorbeeld de verklaring van [medeverdachte 6], p. 1944:
58. Het geweld als gevolg waarvan politieman [slachtoffer 7] het leven heeft gelaten is niet toegepast met het oogmerk om te vluchten of de buit veilig te stellen. Het oogmerk dat essentieel is om tot een bewezenverklaring te komen, is er dus niet. Ten aanzien van dit deel van het tenlastegelegde kan dan ook geen bewezenverklaring volgen. Aldus wordt verzocht om vrijspraak.”
Vonnis waarvan beroep
Ten aanzien van feit 1:
2. Levenslange gevangenisstraf dan wel een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaren wordt opgelegd:
1°. indien het feit den dood ten gevolge heeft;
[…]”
tweede middelklaagt dat het Gemeenschappelijk Hof de verwerping van het gevoerde verweer dat de verdachte van het onder 2 bewezenverklaarde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake zou zijn van vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 48b Sr BES in het licht van hetgeen is aangevoerd onjuist, onbegrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd.
ter voorbereiding van (een) met/door anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal in vereniging voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld (artikel 325 van het Wetboek van Strafrecht BES) en/of een afpersing in vereniging (artikel 330 van het Wetboek van Strafrecht BES) te plegen tegen een of meer leden van de [familie 2], bewoners van [b-straat 1] te Bonaire,
opzettelijk voorwerpen, een ruime en een vervoermiddel bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en/of ingevoerd en/of voorhanden heeft gehad, te weten;
Ten aanzien van feit 2:
behoevenniet aan vrijwillige terugtred in de weg te staan. [9] De omstandigheid dat het stoppen niet uitsluitend plaatsvindt onder invloed van externe prikkels staat mijns inziens evenwel evenmin noodzakelijk aan de verwerping van het beroep op vrijwillige terugtred in de weg. In die zin versta ik ook De Hullu: “Daarbij lijkt mij te passen dat bij een combinatie van relevante factoren de terugtred niet in overwegende mate door invloeden van buitenaf mag zijn bevorderd.” [10]
uitsluitendop externe factoren gebaseerde terugtred geen sprake zijn. Dit betoog is in hoge mate feitelijk van aard. Onbegrijpelijk is het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof erdoor niet. Zoals hiervoor opgemerkt staat bovendien aan de verwerping van een beroep op vrijwillige terugtred bovendien niet in de weg dat eventueel óók van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden aan het niet-voltooien van het misdrijf hebben bijgedragen. Als het al zo zou zijn dat de niet-voltooiing van het misdrijf niet uitsluitend maar bijvoorbeeld overwegend het gevolg zou zijn van externe factoren, ook dan zou zulks geen beletsel zijn voor de verwerping van het gevoerde verweer.
derde middelbehelst de klacht dat art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden, nu de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden doordat het Gemeenschappelijk Hof de stukken van het geding te laat aan de Hoge Raad heeft gezonden.