Conclusie
1.Inleiding
2.Het eerste middel
Ik ben van mening dat die opvatting geen steun vindt in het recht en wel om de volgende redenen.
den persoon[onderstr. AG] of de personen voor wie de bedreigde dat verborgen wilde houden, bekend wordt.”
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een veroordeling voor afdreiging, waarbij de verdachte, die als chauffeur fungeerde voor bezoekers aan prostituees, de aangever heeft bedreigd met de openbaring van een geheim. De verdachte dreigde de echtgenote van de aangever te informeren over zijn bezoek aan een prostituee, tenzij de aangever een geldbedrag zou betalen. De Hoge Raad moest zich buigen over de vraag of deze dreiging kan worden gekwalificeerd als 'openbaring van een geheim' in de zin van artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat de dreiging met openbaring aan slechts één persoon niet onder de definitie van openbaring valt. Het hof oordeelde echter dat de dreiging met openbaring van een geheim ook kan gelden wanneer het geheim aan één persoon wordt bekendgemaakt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verwierp het cassatieberoep, waarbij het hof de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever als voldoende achtte, ondanks de door de verdediging aangevoerde tegenstrijdigheden. De zaak benadrukt de juridische nuances rond de interpretatie van 'openbaring' in het strafrecht en de beoordeling van bewijs.