2.2.2. De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Bewijsoverwegingen" voorts het volgende in:
"De raadsman van verdachte heeft onder meer ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] inconsistent en onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Daarbij heeft de raadsman onder andere gewezen op de verschillen in door de getuigen bij diverse gelegenheden afgelegde verklaringen over de wijze waarop verdachte het slachtoffer heeft vastgepakt en uit het raam zou hebben geduwd, alsmede op de tijdens het voorval (mogelijk) verminderde accuratesse van hun waarnemingen als gevolg van middelengebruik.
Naar het oordeel van het hof is de kern van alle verklaringen die de getuigen hebben afgelegd dat zij hebben gezien dat het slachtoffer door verdachte uit het raam is gegooid, waarbij het hof tevens gewicht toekent aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], alsmede aan hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard. Daaruit blijkt immers dat de getuigen kort na het incident ten overstaan van deze personen hebben verteld dat het slachtoffer door verdachte uit het raam zou zijn gegooid. In hun later afgelegde verklaringen hebben de getuigen deze essentie betreffende de gang van zaken rondom het incident steeds op geloofwaardige en betrouwbare wijze bevestigd. Het hof acht de verschillen tussen de verklaringen van de getuigen op het punt van de door de raadsman aangevoerde details, alsmede de omstandigheid dat de verklaringen van de getuigen door de tijd heen niet op alle onderdelen in hun geheel als consistent zijn te beschouwen, in deze niet doorslaggevend en is van oordeel dat de inhoud van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, voor wat betreft de hiervoor bedoelde essentie geloofwaardig zijn. Dat [getuige 3] in het eerste telefonische contact met verbalisant [verbalisant 1] kort na het incident heeft gezegd dat er een ongeluk zou zijn gebeurd en dat [slachtoffer] uit het raam was gevallen van de woning aan de [a-straat 1] na een ruzie over het opruimen van braaksel, doet aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen niet af, dit des te minder nu [getuige 3] blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] letterlijk gezegd zou hebben: "Er is een ongeluk gedaan in de woning aan de [a-straat]" (bijlagen proces-verbaal p. 20).
Tenslotte wijst het hof er in dit verband op de verklaring van verdachte, dat hij met de kort voor de val van het slachtoffer uit het raam geuite woorden dat het slachtoffer eruit zou worden gegooid of gezet, bedoelde, dat hij ervoor kon zorgen dat het slachtoffer uit de woning gezet zou worden, niet aannemelijk te achten. In de getuigenverklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, alsmede in de getuigenverklaring van [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg worden de uitlatingen van verdachte vlak voor de val van het slachtoffer immers rechtstreeks geplaatst in de context dat verdachte het slachtoffer uit het raam zou gooien, kennelijk als hij het braaksel niet op zou ruimen.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof de door en namens verdachte gegeven lezing van het noodlottige incident."