Conclusie
eerste middelklaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat betrekking heeft op “het wederrechtelijk aanhouden en vervolgen van [de verdachte], die door de Kustwacht werd aangehouden op het schip Oceanic I , terwijl dit schip zich plm 40 mijl buiten de territoriale wateren van Aruba c.q. op volle zee bevond en onder de Hondurese vlag voer”. Aangezien in het middel zelf de strekking van het betreffende verweer niet wordt aangegeven, moet de vraag worden beantwoord op welk verweer het middel betrekking heeft.
“repliek
dupliek
Bevoegdheid van het Hof
Ontbrak een volkenrechtelijke basis voor het optreden van de Kustwacht op volle zee?
uitsluitende rechtsmachtvan die staat”. [18] Deze opvatting is onjuist, maar dat is voor de beoordeling van deze deelklacht niet doorslaggevend. De verdachte kan zich namelijk niet met succes in de Arubaanse strafprocedure beroepen op een eventuele schending van de soevereiniteit van een buitenlandse staat door opsporings-ambtenaren van de Kustwacht. Zo heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 oktober 2010 overwogen “dat de vraag of door de Nederlandse opsporingsambtenaren het volkenrecht is nageleefd in die zin dat geen inbreuk is gemaakt op de soevereiniteit van de staat binnen de grenzen waarvan is opgetreden, in beginsel in het kader van de strafzaak tegen de verdachte niet relevant is, omdat de belangen die het volkenrecht in zoverre beoogt te beschermen, geen belangen zijn van de verdachte, maar van de staat op het grondgebied waarvan buitenlandse opsporingsambtenaren optreden.” [19]
tweede middelklaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan volgen.
derde middelklaagt dat het Hof onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan het alternatieve scenario dat de verdachte zich als “verstekeling” aan boord van de Oceanic I bevond.