De verdachte is bij arrest van 9 november 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “afpersing” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade toegewezen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het hof de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt dat het hof onvoldoende heeft gerespondeerd op het ter terechtzitting gevoerde verweer (“inhoudende uitdrukkelijk onderbouwde standpunten”) waarin zowel de deskundigheid van de deskundige als de betrouwbaarheid van de door hem gevolgde onderzoeksmethode is betwist, zodat het uiteindelijke bewijsoordeel onbegrijpelijk is.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 11 januari 2014 te Groningen, in de gemeente Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 1309,58) toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn.”
Blijkens de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a Sv, heeft het hof deze bewezenverklaring onder meer doen steunen op de verklaring van de deskundige prof. dr. E. Otten. Deze verklaring houdt, voor zover tot het bewijs gebezigd, het volgende in:
“7. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport d.d. 10 juni 2106 van prof. dr. E. Otten, werkzaam aan het Universitair Medisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen als deskundige op de afdeling Bewegingswetenschappen – zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende:
Het looppatroon van een populatie van 118 mannen is verzameld met behulp van twee videocamera’s. In de videobeelden zijn de volgende kenmerken bepaald door twee gangbeeld-experts :
1. rechter voet naar buiten (1), normaal (0) of naar binnen (-1)
2. linker voet naar buiten (1), normaal (0) of naar binnen (-1)
3. rechter knie naar buiten (1), normaal (0) of naar binnen (-1)
4. linker knie naar buiten (1), normaal (0) of naar binnen (-1)
5. overstrekte rechter knie (1 ), normaal (0) of gebogen knie (-1)
6. overstrekte linker knie (1), normaal (0) of gebogen knie (-1)
7. rechter schouder naar beneden (1), recht (0) of linker schouder naar beneden (-1)
8. romp zwaai naar rechts (1), symmetrisch (0) of naar links (-1)
9. asymmetrische lift op rechter been (1), symmetrisch (0) of op linker been (-1)
Met deze driewaardige kenmerken is het mogelijk om 19.683 verschillende looppatronen te karakteriseren.
Uit het AH-materiaal bleek dat de dader een looppatroon heeft van [1,0,1,1,1,0,1,1,-1], Een looppatroon dat op zeven van de negen kenmerken afwijkt van het normale looppatroon. Uit het SU-materiaal bleek dat de verdachte hetzelfde patroon [ 1,0,1,1,1,0,1,1,-1 ] heeft, onafhankelijk gescoord door twee experts.
De gemeten looppatroon-kenmerken bleken samenhang te vertonen. De verdachte heeft een looppatroon met een Mahalanobis afstand van 66,4‘ten opzichte van de populatie. De Mahalanobis afstand is een maat voor afwijking.
Een overstrekte rechter knie en een asymmetrische lift staande op het linker been komt weinig voor. Dat zijn de twee karakteristieken die de verdachte in een bijzondere hoek plaatst van de looppatronen.”
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2017 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“In het dossier is opgenomen het rapport van de heer professor doctor E. Otten. Ik wil hier als volgt op reageren:
a. Zoals ik al vaker heb aangehaald, ben ik van mening, dat de gang van zaken tussen de Raadsheer Commissaris en genoemde Otten een onjuiste is. Er is sprake van
eenlocatie van een overval en van
eenverdachte. Dat kan niet wil je een objectieve en sturingsvrije opinie verkrijgen.
De mogelijkheid bestaatdat Otten naar het gewenste resultaat toe redeneert in zijn rapport.
Zo reageert hij op mijn vraag aan de raadsheer-commissaris, dat hij uit het aangeleverde materiaal heeft opgemaakt, dat het om een man gaat. Nee, dat kan hij niet hebben opgemaakt. De raadsheer-commissaris stuurt hem video's betreffende cliënt (dat is sturend en selectief) en video's van de AH, waarop een persoon onherkenbaar - met een masker- gefilmd staat. Het is niet te zien of het een man is. Je hebt ook vrouwen met een mannelijk gedragspatroon, zoals in de beweging tijdens het lopen. Ik veronderstel een ondoordachte benadering van de heer Otten.
b. De door Otten gekozen populatie waarmee de verdachte wordt vergeleken is ondoorzichtig. Wat is de kans dat het een eenzijdig gekozen populatie betreft? Het is op zich al frappant, dat je een man als verdachte hebt, die kennelijk het meest unieke looppatroon in geheel Nederland heeft (pagina 4 van het rapport). Uit het rapport van Otten zou je dit kunnen concluderen.
c. De methode door Otten gekozen is zeer discutabel. Zoals gezegd het valt niet uit te sluiten dat de gekozen methode het resultaat sterk, te sterk beïnvloed (volgens Otten zijn "er dan ook geen verdere gegevens" van deze populatie).
d. Bij de heer Otten is mij niet duidelijk geworden wat zijn specialiteit is. Bij de heer B.E. Francis uit Engeland bleek mij dit wel. Mijn kennis met betrekking tot de heer Otten gaat niet verder dan Bewegingswetenschappen, UMCG RuG Groningen. Dit is onvoldoende.
e. Ook bij de heer Francis en zijn rapport heb ik de kritische kanttekening geplaatst, dat de onderzoeker al op een bepaalde manier in de procedure is gebracht door hem beeldmateriaal te verschaffen met de opmerkingen, dat het ging om "een overval en om [verdachte] " gaat. Dit gewoon te herhalen bij de beoordeling door de heer Otten vind ik verwonderlijk en ook niet kunnen.
f. Wie is eigenlijk de heer professor doctor E. Otten. Deze hoogleraar wordt weliswaar ingevlogen, maar vanuit welk specialisme kan hij ons inzicht verschaffen. Volgens mij hebben wij een Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen (N.R.G.D). Staat hij hierin vermeld? Of is hij alleen voor deze gelegenheid uitverkoren als zogeheten 'deskundige' op te treden? Bij deze pleitnota gaat het artikel uit 'Mr' van april van dit jaar "Sherlock Holmes als schrikbeeld", waarin mensen van naam zich uitlaten over 'hoe deskundig is de deskundige'. Ik beveel dit artikel graag in uw belangstelling aan en ik vraag u het artikel onderdeel te laten uitmaken van het dossier.
Ik verwijs naar wat Merckelbach hierover zegt: Dat Holmes altijd zo zeker is van zijn zaak, maakt zijn werkwijze per definitie onwetenschappelijk.
Vonnis van de rechtbank te Groningen (
13 april 2015):
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Het via het DNA-spoor aangebrachte bewijs wordt door de rechtbank afgewezen (het eerder aangehaalde NFI-rapport bevestigt deze zienswijze met betrekking tot de DNA-sporen).
Verder: Het onderzoek van de heer Francis kan niet bogen op een "nader Nederlands bevolkingsonderzoek".
Ook dit euvel geldt bij het onderzoek van de heer Otten (118 proefpersonen is geen Nederlands bevolkingsonderzoek.
Ik verwijs hier ook naar hetgeen de heren Jansen, Verdonschot en Beek hierover zeggen. 'Wel postuur en houding meewegen bij het onderzoek', kort samengevat. Als je dit niet meeneemt, kun je sowieso niet van een bevolkingsonderzoek spreken, is mijn conclusie.
Verder de rechtbank: "
De rechtbank merkt tevensop dat de bewijswaarde van het verrichte onderzoek in dit geval verder wordt beperkt doordat het onderzoek zich nadrukkelijk heeft geconcentreerd op een vergelijking tussen de gang van de overvallers op de beelden van de Albert Heijn en de Kruidvat en de gang van de (
bij de deskundige als zodanig bekende) verdachte (dit is de kritiek die ik eerder heb geuit ook ten aanzien van het bij het hof gepresenteerde onderzoek). Ook de rechtbank acht een onderzoek van de overvallen zichtbare persoon (en personen -rb) en de gang van een groter aantal personen, waaronder verdachte (pagina 4)
noodzakelijk.
Hier ter zitting heb ik dit eveneens als verweer tegen het door het OM gestelde ingebracht. Het is mij te beperkt en biedt teveel de mogelijkheid in een tunnelvisie te geraken en om van daar uit te redeneren en te concluderen.
De rechtbank denkt de ganganalyse slechts een beperkte bewijswaarde toe, die in samenhang moet worden bezien met andere voorhanden zijnde bewijsmiddelen (pagina 4). Mijn stelling is volgens hetgeen de rechtbank meedeelt: 'een beetje met niets, zal in de rechtspraak dienen te leiden tot vrijspraak'. Het rapport van Otten kwalificeer ik niet eens als een 'beetje'.
Het zal u niet verbazen, dat ik het met de rechtbank eens ben. Ook na herlezing van de aanwezige bescheiden in dit onderzoek kom ik tot dezelfde conclusie als ik in de diverse pleitaantekeningen naar voren heb gebracht en kennelijk door de rechtbank in de uitspraak wordt over- cq meegenomen. Het bij de rechtbank door het OM naar voren gebrachte met betrekking tot de gang van zaken in de Albert Heijn, het gedrag van de dader, zijn kleding en zijn schoeisel heb ik contra-indicaties genoemd voor het aan te nemen daderschap van cliënt. De rechtbank formuleert het zo: Ook in samenhang beschouwd leiden de beide bewijsmiddelen, Het DNA-spoor op het tasje en de conclusies van de ganganalyse, NIET ONONTKOOMBAAR tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte de overvaller is. Ook het NFI-rapport van 6 januari van dit jaar komt tot dezelfde conclusie waar het het DNA betreft. Over door de heer Otten uitgevoerde ganganalyse heb ik hiervoor gesproken. Op basis van dit gebrekkige onderzoek ben ik van mening, dat het niet kan bijdragen aan het bewijs van hetgeen het OM aan cliënt ten laste heeft gelegd.
Ik stel u dan ook voor cliënt vrij te spreken. Zo wederom opgevoerd, afwijzing vordering gelaedeerde partij.”
7. Het door de verdediging gevoerde vrijspraakverweer heeft het hof in zijn arrest als volgt verworpen:
“
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft op de terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen is ten laste gelegd op gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota en de door hem in eerste aanleg overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
Anders dan verdachte en de raadsman is het hof van oordeel dat prof. dr. E. Otten gezien zijn Curriculum Vitae deskundig is op het terrein van de analyse van menselijke bewegingen. Sinds 1984 is hij werkzaam op dit gebied aan de Rijksuniversiteit Groningen en was hij werkzaam als gastonderzoeker op diverse universiteiten in het buitenland. Dat Otten niet is ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen (N.R.G.D.) doet hier niet aan af. Zijn deskundigheid ligt immers op een gebied waarvoor dit register nog niet is ontsloten, en een kwaliteitssysteem voor waarborging van ‘ad hoc deskundigen’ (dit zijn deskundigen op een terrein waarvoor geen normering is opgesteld) niet beschikbaar is.
Voor zover door de raadsman (en verdachte) is aangevoerd dat het rapport van Otten niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat – kort gezegd – de statistische onderbouwing onvoldoende helder is en niet afdoende onderbouwd is, passeert het hof het verweer. Otten kan, wat er ook zij van de statistische stellingen en aannames in zijn rapport, als biofysicus, bewegingsdeskundige en expert op het gebied van lopen, menselijke bewegingspatronen waarnemen, vergelijken en duiden. Het hof zal voor het bewijs geen gebruik maken van het als uitkomst van het onderzoek gepresenteerde percentage van de kans dat dader en verdachte identiek zijn, maar wel van de waarneming van deze deskundige— zakelijk weergegeven – inhoudende dat de persoon op de beelden van de afpersing bij de Albert Heijn op 11 januari 2014 eenzelfde looppatroon heeft als verdachte, en dat dit looppatroon op zeven van de negen kenmerken afwijkt van het normale looppatroon, alsmede de vaststelling door de deskundigedat een overstrekte rechter knie en een asymmetrische lift staande op het linker been weinig voorkomt, welke twee karakteristieken verdachte in een bijzondere hoek plaatsen van de looppatronen.
10. De door de raadsman van de verdachte bij pleidooi geuite kritiek op de door de deskundige gehanteerde onderzoeksmethode heeft het hof eveneens genoteerd. Het hof heeft dienaangaande ervan blijk gegeven de verklaring van de deskundige behoedzaam te hebben beoordeeld en uit zijn overwegingen volgt dat het niet alle door de deskundige getrokken conclusies heeft overgenomen. Het genoemde rapport van prof. dr. Otten acht het hof evenwel betrouwbaar voor zover deze deskundige heeft verklaard dat de persoon op de beelden van de afpersing bij de Albert Heijn op 11 januari 2014 eenzelfde looppatroon heeft als de verdachte, en dat dit looppatroon op zeven van de negen kenmerken afwijkt van het normale looppatroon, alsmede voor zover de deskundige heeft vastgesteld dat een overstrekte rechterknie en een asymmetrische lift staande op het linkerbeen weinig voorkomt, welke twee karakteristieken de verdachte in een bijzondere hoek plaatsen van de looppatronen. Het hof baseert zijn oordeel dat het de verdachte moet zijn geweest die het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit heeft begaan bovendien niet louter of in beslissende mate op deze waarneming en constatering van de deskundige, maar ook op ander bewijsmateriaal, waaronder een DNA-spoor van de verdachte dat is aangetroffen op een door de overvaller ter plaatse verloren plastic tas.
11. Het oordeel van het hof dat de verklaring van de deskundige gedeeltelijk tot het bewijs kan worden gebezigd, acht ik op grond van het vorengaande niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering van dat oordeel was het hof niet gehouden. De bewezenverklaring is in zoverre voldoende met redenen omkleed.
12. Het eerste middel faalt.
13. Het
tweede middelklaagt dat de beslissingen van het hof tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel onbegrijpelijk en/of ontoereikend zijn gemotiveerd in het licht van de omstandigheid dat de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij reeds schadeloos is gesteld.
14. De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg gevoegd en een schadevergoeding ter hoogte van € 1.500,00 gevorderd. De rechtbank heeft haar in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat de rechtbank de verdachte vrijsprak van het tenlastegelegde. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich ter terechtzitting opnieuw gevoegd voor hetzelfde bedrag als gevorderd in eerste aanleg. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is zij ter terechtzitting verschenen. Voor zover hier van belang houdt dit proces-verbaal als verklaring van de benadeelde partij in:
“ [slachtoffer]deelt op vragen van de voorzitter – zakelijk weergegeven – mee:
Ik heb inmiddels een bedrag van € 2.500,00 uitgekeerd gekregen. Ik wil vandaag graag duidelijk maken wat deze overval met mij heeft gedaan. Er is met mij niet besproken of de vordering die ik in eerste aanleg heb ingediend nog geldig is. Er is mij verteld dat ik recht had op die € 2.500,00 en dat heb ik dus gekregen. Ik vind zelf dat ik recht heb op toewijzing van de vordering die ik in eerste aanleg heb ingediend en ik vind ook dat die vordering moet worden toegewezen.”
15. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen en dat daarnaast de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De raadsman heeft in zijn pleitnota niet afzonderlijk aandacht besteed aan de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft aan zijn vrijspraakverweer wel de gevolgtrekking verbonden dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
16. In het bestreden arrest heeft het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de terechtzitting opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, die de vordering inhoudelijk niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
17. Op 28 mei 2019 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin hij ten behoeve van de rechtspraktijk aan de hand van zijn eerdere rechtspraak enige aandachtspunten bespreekt die bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een rol kunnen spelen.Na uiteenzetting van de toepasselijke wettelijke bepalingen en diverse aspecten die voor de inhoudelijke beoordeling van de vordering naar materieel burgerlijk recht van belang kunnen zijn, overweegt de Hoge Raad in dat arrest over de wijze waarop de rechter de vordering dient te beoordelen en daarop dient te beslissen, voor zover hier van belang en met weglating van de voetnoten, het volgende: