ECLI:NL:HR:2004:AO3452

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01415/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsmaatregel en toewijzing vordering benadeelde partij na vergoeding door het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor verkrachting en had een gevangenisstraf van zes weken opgelegd gekregen, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast had het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De verdachte stelde dat de schade al was vergoed door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, en dat de vordering van de benadeelde partij daarom niet toegewezen had mogen worden.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat zich baseerde op de vergoeding door het Schadefonds, feitelijke grondslag mist. Het bedrag dat door het Schadefonds aan het slachtoffer was verstrekt, was bedoeld om in de schade te voorzien, maar moest terugbetaald worden zodra de schade door de verdachte werd vergoed. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep had geconcludeerd, werd gevolgd.

De uitspraak benadrukt het belang van de schadevergoedingsmaatregel en de rol van het Schadefonds Geweldsmisdrijven in het strafrecht. De Hoge Raad bevestigde dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel rechtmatig waren, ondanks de eerdere vergoeding door het Schadefonds. Dit arrest biedt inzicht in de afwegingen die de Hoge Raad maakt bij de beoordeling van cassatiemiddelen in strafzaken.

Uitspraak

20 april 2004
Strafkamer
nr. 01415/03
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 februari 2003, nummer 21/001932-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 16 juli 2002 - de verdachte ter zake van "verkrachting" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt erover dat het Hof de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag heeft opgelegd, terwijl de door de benadeelde partij gestelde
schade reeds was vergoed door het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
4.2. Het middel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11 tot en met 17.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 april 2004.