ECLI:NL:HR:2004:AO3452
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Schadevergoedingsmaatregel en toewijzing vordering benadeelde partij na vergoeding door het Schadefonds Geweldsmisdrijven
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor verkrachting en had een gevangenisstraf van zes weken opgelegd gekregen, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast had het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De verdachte stelde dat de schade al was vergoed door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, en dat de vordering van de benadeelde partij daarom niet toegewezen had mogen worden.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat zich baseerde op de vergoeding door het Schadefonds, feitelijke grondslag mist. Het bedrag dat door het Schadefonds aan het slachtoffer was verstrekt, was bedoeld om in de schade te voorzien, maar moest terugbetaald worden zodra de schade door de verdachte werd vergoed. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het beroep had geconcludeerd, werd gevolgd.
De uitspraak benadrukt het belang van de schadevergoedingsmaatregel en de rol van het Schadefonds Geweldsmisdrijven in het strafrecht. De Hoge Raad bevestigde dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel rechtmatig waren, ondanks de eerdere vergoeding door het Schadefonds. Dit arrest biedt inzicht in de afwegingen die de Hoge Raad maakt bij de beoordeling van cassatiemiddelen in strafzaken.