De aanvulling op het verkorte arrest bevat voorts de volgende nadere bewijsoverweging:
“
Nadere bewijsoverweging ter zake van feit 1 primair
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Op 30 april 2014 is de verdachte, nadat hij een telefoontje had gekregen van zijn vrouw, naar zijn woning in Zoetermeer gereden. Aldaar aangekomen zag hij dat iedereen overstuur was omdat zijn stiefzoon [betrokkene 12] in elkaar zou zijn geslagen door [betrokkene 9] . De verdachte wilde hierop verhaal gaan halen en is toen samen met anderen vanuit Zoetermeer naar de woning van [betrokkene 9] in de [a-straat] in Den Haag gereden. Rond het tijdstip dat de auto's bij de woning van Verloop aan waren gekomen, kwam [betrokkene 1] vanuit die woning naar buiten. [betrokkene 1] , die op enig moment auto's op zich af zag komen, is weggerend. De inzittenden van de auto’ s zijn uitgestapt. Vijf van hen, waaronder in ieder geval de verdachte, [betrokkene 3] , [betrokkene 12] en [betrokkene 2] zijn daarna achter [betrokkene 1] aangegaan.
Op de [c-straat] is [betrokkene 1] vervolgens door [betrokkene 3] vastgepakt. Vervolgens is hij tegen een muur aangegooid en is hij in elkaar geslagen. Hij heeft een klap of trap in zijn nek gekregen en is meerdere malen op zijn gezicht/hoofd geslagen/gestompt. De verdachte heeft [betrokkene 1] onder andere in zijn rug getrapt en heeft zichzelf aan een hekwerk opgetrokken en hem knietjes gegeven. Hij heeft [betrokkene 1] met zijn hoofd tegen een ijzeren hek aangegooid, waarbij [betrokkene 1] meerdere klappen op zijn achterhoofd heeft gekregen. Op enig moment is [betrokkene 1] buiten bewustzijn geraakt en is hij in elkaar gezakt. Toen [betrokkene 1] op de grond lag heeft hij vervolgens nog vier of vijf trappen gekregen. Hij heeft stompen op zijn hoofd gekregen, waarna hij niet meer is opgestaan. [betrokkene 1] heeft door de jegens hem verrichte geweldshandelingen ernstig letsel opgelopen.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte, [betrokkene 3] en anderen verrichte geweldshandelingen ten tijde van het incident naar hun uiterlijke verschijningsvormen worden gekenmerkt als gezamenlijk optreden, waarvan de verdachten zich bewust moeten zijn geweest. Het hof leidt uit de zich in het dossier bevindende stukken af dat zij met zijn allen vanuit Zoetermeer en vervolgens door naar Duindorp zijn vertrokken omdat de verdachte en zijn medeverdachten daar verhaal wilden gaan halen bij [betrokkene 9] . De verdachte en zijn medeverdachten hebben daar gezamenlijk geweldshandelingen gepleegd tegen [betrokkene 1] , nadat die uit de woning van Verloop was vertrokken.
De verdachten hebben het slachtoffer daartoe enige tijd samen achtervolgd en ieder van de verdachten heeft actief en in vereniging bijgedragen aan het geweld tegen [betrokkene 1] . Onder dergelijke omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten, welke samenwerking was gericht op de dood, dan wel de (zware) mishandeling van [betrokkene 1] .
Op grond van het vorenstaande en de overige feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het procesdossier, in onderling verband en samenhang beschouwd, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag, zoals bewezen is verklaard.
Van een poging om - al dan niet - met een of meer anderen een persoon van het leven te beroven is sprake indien de verdachte zich - op zijn minst - willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zal intreden. Het hof acht de kans dat het slachtoffer aan het geweld had kunnen komen te overlijden aanmerkelijk. Zij komt tot dit oordeel op basis van de zich in het dossier bevindende
verklaringen en het NFI-rapport aangaande het bij het slachtoffer geconstateerde letsel. Gebruik van excessief geweld zoals daarvan in het onderhavige geval sprake is geweest, uitgeoefend door een groep volwassen mannen en gericht tegen een zestienjarig slachtoffer op een uiterst kwetsbaar gebied van diens lichaam - de hoofd- en nekstreek -, brengt met zich dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hieraan zou komen te overlijden.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben door hun gezamenlijk optreden en gedrag deze kans bewust aanvaard en de eventuele gevolgen op de koop toe genomen.
Het hof is dan ook van oordeel dat bij de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van voorwaardelijk opzet om [betrokkene 1] van het leven te beroven.”
5. In het eerste middel staat de ontoereikende motivering van het voorwaardelijk opzet op het medeplegen van poging tot doodslag centraal. Met enige moeite ontwaar ik daarin drie deelklachten. De eerste deelklacht richt zich tegen het oordeel van het hof dat er door de gedragingen van de verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De tweede deelklacht komt op tegen het oordeel dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De derde deelklacht stelt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed omdat onvoldoende duidelijk is welke geweldshandelingen het hof voor ogen had bij het aannemen van het voorwaardelijk opzet.