CONCLUSIE
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij vonnis van 19 juli 2018 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wegens 1 subsidiair, onderdeel sub i, “Poging tot mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen” en 2 “Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade, heeft het Hof afgewezen.
Er bestaat samenhang met de zaak nr. 19/03131, [medeverdachte] , ten tijde van de bewezenverklaarde feiten de vriendin van de verdachte. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt over de bewijsvoering van het onder 1 bewezenverklaarde feit en bevat drie deelklachten. De eerste houdt in dat geen enkel bewijsmiddel ondersteunt dat de verdachte “wist dat die [slachtoffer] geen werkvergunning op Curaçao had”. De tweede deelklacht heeft betrekking op een viertal gedragingen die niet uit de bewijsvoering volgen en/of onvoldoende gemotiveerd zijn. De derde deelklacht is gericht tegen het bewezenverklaarde medeplegen dat niet uit de bewijsvoering volgt en/of ongenoegzaam gemotiveerd is.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 subsidiair bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
(sub i)
[slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie te bewegen hem, verdachte en/ of zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer]
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader
terwijl hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] geen werkvergunning op Curaçao had
- die [slachtoffer] in Venezuela door een tussenpersoon laten benaderen met het verzoek of die [slachtoffer] in Curaçao wilde gaan werken en
- de reis van Venezuela naar Curaçao voor die [slachtoffer] laten regelen en laten betalen en
- die [slachtoffer] met het vliegtuig vanaf Venezuela naar Curaçao laten brengen en
- die [slachtoffer] laten instrueren (door een tussenpersoon ‘ [betrokkene 1] ’) wat die [slachtoffer] bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen en
- tijdens de reis het paspoort van die [slachtoffer] laten innemen door de tussenpersoon ‘ [betrokkene 1] ’ en
- die [slachtoffer] van het vliegveld op Curaçao opgehaald en
- die [slachtoffer] (vervolgens) (met zijn, mededader's auto) vervoerd naar [A] en
- die [slachtoffer] gehuisvest in een kamer (gelegen boven de [A] ) op Curaçao en
- die [slachtoffer] (na aankomst in de [A] ) uitleg gegeven over de werkwijze in de [A] , te weten die [slachtoffer] uitgelegd hoe die [slachtoffer] met klanten om moest gaan en aangegeven dat die [slachtoffer] zichzelf moest prostitueren bij de mannen die in de [A] komen en uitgelegd dat die [slachtoffer] een (prostitutie)klant
NAf200,- moest vragen en uitgelegd dat die
NAf200,- betaald diende te worden aan zijn mededader [medeverdachte] en
- opgelegd aan [slachtoffer] dat die [slachtoffer] , iedere dag van de week moet werken en
- die [slachtoffer] een bedrag van
NAf1.250.-, in rekening gebracht voor (zgn) reiskosten van die [slachtoffer] zodat er een (begin)schuld ter hoogte van dat bedrag ontstond, en
- die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] die (begin) schuld moest terugverdienen met het werken in [A] en daarbij gezegd dat zij, [slachtoffer] , pas terug mocht naar Venezuela als zij haar schuld had ingelost en
- die [slachtoffer] onder druk gezet haar (begin)schuld (welke zij zou hebben opgebouwd door haar komst naar Curaçao) in te lossen en die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] inkomsten uit (prostitutie)werkzaamheden moest afstaan aan zijn mededader, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
6. De bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde berust op de volgende door het Hof gebruikte bewijsmiddelen. Om praktische redenen geef ik ook de bewijsmiddelen weer die (mede of alleen) betrekking hebben op het onder 2 bewezenverklaarde feit. Het tweede middel ziet op die bewezenverklaring.
“1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte (bijlage 1-1), d.d. 15 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik [slachtoffer] , woonachtig in Venezuela, wil een aangifte indienen ter zake van mensenhandel. Ongeveer 8 maanden geleden leerde ik de man genaamd [betrokkene 1] kennen via een vriendin van mij in Venezuela. Op 6 oktober werd ik door mijn vriendin gevraagd of ik naar Curaçao wilde komen. Dit omdat [betrokkene 1] aan haar had gevraagd of zij naar Curaçao wilde komen, aangezien [betrokkene 1] een vriend in Curaçao had, die eigenaar van een restaurant is. De volgende dag werd ik door [betrokkene 1] gebeld. Later kwam [betrokkene 1] bij mij thuis. Hierbij zei [betrokkene 1] tegen mij dat ik in het restaurant van een vriend van hem moest gaan werken. Aangezien de situatie in Venezuela heel slecht is, ben ik akkoord gegaan met het verzoek van [betrokkene 1] om naar Curaçao te komen. Vervolgens ging [betrokkene 1] met mij meteen naar de luchthaven in Punto Fijo, om onze tickets te kopen, gezien hij met mij naar Curaçao zou reizen. [betrokkene 1] had mijn ticket zelf betaald. Hierbij zei [betrokkene 1] tegen mij dat ik hem bedoeld geld kan terugbetalen wanneer ik mijn eerste salaris in Curaçao ontvang. Op 9 oktober 2016 kwam [betrokkene 1] mij thuis ophalen. Bij de luchthaven aangekomen had [betrokkene 1] mij gezegd om mijn paspoort aan hem te overhandigen, zodat hij ons kon inchecken. Hij zei dat hij een kamer bij een hotel voor ons had geboekt. Hij zei tegen mij dat de immigratie in Curaçao heel streng is en dat hij dat daarom had gedaan, zodat wij ons als een echtpaar bij de immigratie konden aangeven. Later, toen we omstreeks 12:30 uur op Curaçao zijn geland, werden wij bij de luchthaven Hato door de eigenaar van het restaurant opgehaald. Hij had zichzelf aan mij voorgesteld met zijn bijnaam ‘ [verdachte] ’. Zijn echte naam begint met ‘ [verdachte] ’. Hij kwam ons ophalen met een witgelakte personenauto. Toen reed hij naar het restaurant waar ik moest gaan werken. De naam van het restaurant is ‘ [A] ’. Toen we bij het restaurant zijn aangekomen liet [verdachte] mij kennismaken met zijn echtgenote. Toen zei de echtgenote dat ik niet in de keuken moest gaan werken, dat daar een bar was, waarbij de vrouwen die daar werken zich moeten prostitueren. Dat ik een schuld bij hen heb van NAf 1.250,- en dat ik bedoelde schuld aan hen moet terugbetalen. Dat ik mezelf moet prostitueren met de mannen die daar in de bar komen. Dat zij per man het geldbedrag van NAf 200,- zal innen, welk bedrag van mijn schuld zal worden afgelost. Zij bleef zeggen dat ik een schuld bij ze heb en dat ik de schuld moest aflossen. Dat al de vorige meisjes/ vrouwen die zij vanuit Venezuela had gebracht, allemaal hun schulden hadden af gelost. Ik vroeg haar hoe het komt dat ik een schuld van NAf 1.250,- had, waarop zij antwoordde dat zij mijn ticket voor mij had betaald en dat zij ook een hoeveelheid dollars voor mij had gestuurd. Ik pakte mijn koffers en liep achter haar aan. We liepen de trap achter de bar op en liepen naar mijn kamer toe. Er waren daar ook drie andere kamers. Toen ging ik slapen. Omstreeks 20:00 uur werd ik wakker en ging naar beneden. Ik zag dat de bar al open was en dat sommige meisjes aan het werken waren. De echtgenote zei dat het werk inhoudt dat ik mannelijke klanten goed moet bedienen en dat als een klant met mij naar bed wil gaan dat ik dit aan haar moet zeggen, zodat de klant aan haar de NAf 200,- kan betalen en dat ik hierna met de klant kan weggaan. De volgende dag zei de echtgenote dat zij mij niet naar Venezuela kon terugsturen, omdat zij de tickets van mij en [betrokkene 1] had betaald en dat zij dan haar geld zou kwijtraken. Ze zei dat ik eerst in de bar moet gaan werken en wanneer ik mijn schuld af gelost heb ik naar Venezuela terug mag gaan.
2.
Een in de wetteüjke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (bijlage 1-2], d.d. 23 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik moest elke avond werken. Ik kreeg een slaapkamer op de bovenste verdieping.
Ik moest de hele week werken.
3.
Een in de wetteHjke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (bijlage 1-7), d.d. 2 november 2016, voor zover inhoudende, zakeüjk weergegeven:
(Naar aanleiding van gesprek WA0099) Dit is de stem van [verdachte] . Door de bedreiging heb ik aangifte gedaan.
4.
Een in de wetteüjke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (bijlage 1-3), d.d. 26 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] (het Hof begrijpt: de partner van verdachte) had gezegd dat [A] een bar was en dat ik elke dag moest werken. Ik moest aan de bar zitten of aan een tafel met klanten. Op het moment dat een klant seks wilde bedrijven moest dit aan [medeverdachte] worden doorgegeven. De klant moest eerst een betaling doen van NAf 200,- aan [medeverdachte] . [medeverdachte] had gezegd dat ik van het gemaakte geld mijn schuld moest aflossen. Zij had het alleen over het aflossen van mijn schuld. Een ander meisje vertelde mij dat zij ook op deze manier haar schuld afloste. Ficheren is naar de bar gaan en vragen om een glaasje wijn, bij de bar wordt het in een schrift genoteerd.
5.
Een in de wetteHjke vorm opgemaakt proces-verbaal van fotoconfrontatie (bijlage 1-4), d.d. 26 oktober 2016, met fotobijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij verbalisanten zagen dat onder foto nummer 9 een foto geplaatst was van [verdachte] . Getuige [slachtoffer] verklaarde: ik herken [verdachte] als de man onder nummer 9. Wij verbalisanten zagen dat onder foto nummer 8 een foto geplaatst was van [medeverdachte] . Getuige [slachtoffer] verklaarde: ik herken de vrouw onder nummer 8. Zij heet [medeverdachte] en is de vrouw van [verdachte] .
6.
Een in de wetteliike vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-2), met bijlagen, d.d. 15 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek in het BMS is gebleken dat [slachtoffer] inderdaad samen met de man [betrokkene 1] naar Curaçao is gereisd.
7.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-11), met bijlagen d.d. 4 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De telefoon van [slachtoffer] is uitgelezen. Bij dit onderzoek zijn enkele voicenotes aangetroffen.
WA0099,11 oktober 2016,18:19 uur. [‘]Kijk kijk meisje. Stop met zoveel dingen praten. Goed? Ik ben eigenaar van [A] . Ja? Zodat je dat weet. Ik ben [verdachte] , de eigenaar van [A] . En mijn broer, de oudste van de droplul polities, dat hier zijn aangekomen. Ja? Die politie. Ik ga die politie aanmelden, zodat zij hun werk verlies. Zodat hij zijn werk verlies. Omdat dat is een respect verzuim. Een praat klootzak dingen van mijn lokaliteit. Dat er hier dood klapt, met twee doden. Die dat. Geef mijn lokaliteit beruchte faam. Dat zal ik nooit accepteren. Begrijp je? Ik zal dat nooit accepteren. En nu, mijn broer is ook politie, baas van de droplullen dat jou zijn komen halen. En ze moeten nu voor je beantwoorden, met jouw tante. Kom, zodat jullie mij mijn ding betalen. Ik heb geen interesse in jou. Ja? Omdat jij mij mijn geld moet betalen. Goed? Of aan de dood.’
8.
Een in de wetteliike vorm op gemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-13), met bijlagen d.d. 10 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij een doorzoeking van de [A] op 4 november 2016 werd op de bar een schrift in beslag genomen. Uit onderzoek naar het schrift blijkt dat er een optelsysteem wordt bij gehouden per dag en per persoon. Tevens blijkt dat er achter elke naam van een persoon die in dit schrift genoteerd staat, meestal een paraaf of handtekening te zien is. De meeste namen die in dit schrift voorkomen zijn vrouwelijk. De periode die het optelsysteem in dit schrift wordt bijgehouden is van 8 augustus 2016 tot en met 17 oktober 2016. Op 15 augustus 2016 staat onder andere op deze bladzijde de volgende optelsom genoteerd: Venta 181 Salida 200 Hokary fis. 381. Op 7 september 2016 staat genoteerd: [betrokkene 2] Salida 200.
9.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-14), met bijlagen d.d. 12 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2016 werd een huiszoeking op het adres [a-straat 1] verricht. Er is in de slaapkamer van verdachten [medeverdachte] en [verdachte] een schrift en een hoeveelheid losse bonnetjes in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt, dat in het schrift een optelsysteem wordt bijgehouden per dag en per persoon en ook de ‘multas’ die worden afgetrokken. Achter elke naam staat een paraaf of handtekening. De meeste namen zijn vrouwelijk. Op 10 augustus 2016 staat genoteerd Totaal 365 + 200 Salida = 565. Op 119 van de losse bonnetjes waren tragos genoteerd.
10.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-15), met bijlagen d.d. 12 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2016 werd een huiszoeking verricht bij de ‘ [B] ’. Er werd in het kantoor een plastic zak inhoudende barbonnen in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat wat op de barbonnen staat genoteerd is de hoeveelheid drankjes cq. ‘salida’ die worden verkocht.
11.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] (bijlage V02-6), d.d. 4 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] is mijn vriend. Hij is eigenaar van de [A] . Na gesprekken met [betrokkene 1] besloten [verdachte] en ik geld voor [betrokkene 1] te sturen zodat hij naar Curaçao kon komen. De USD 1800 was voor [betrokkene 1] en de vriendin. Het meisje moest het geld van het ticket later aan ons terug betalen. [betrokkene 1] en het meisje kwamen op 9 oktober 2016 naar Curaçao. [verdachte] haalde ze op van het vliegveld met mijn witte BMW. Ze heet [slachtoffer] . Ik zei tegen haar dat ze in de bar kon werken. Ik ging samen met haar een kamer klaarmaken zodat zij de slaapkamer kon gebruiken.
12.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (bijlage V01-5), d.d. 4 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn bijnaam is [verdachte] . Ik ben eigenaar van de [A] en de [B] . Mijn partner is [medeverdachte] . Ik heb [slachtoffer] en [betrokkene 1] op 9 oktober 2016 met de witte BMW van mijn vrouw opgehaald van het vliegveld en naar de [A] gebracht, waar [slachtoffer] verbleef. Ik heb via de telefoon van [betrokkene 1] een voicebericht gestuurd en doorgegeven dat [slachtoffer] mij NAf 1.250,- schuldig was.
13.
Een in de wetteliike vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (bijlage V02-11), d.d. 10 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U speelt een voicebericht af WA0099. Ik herken mijn stem in de berichten.”
7. Met betrekking tot het bewijs van dit feit, heeft het Hof aanvullend het volgende overwogen:
“Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachte de aangeefster in Venezuela hebben laten benaderen en haar naar Curaçao hebben laten komen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten in [A] . Bij aankomst in Curaçao werd aangeefster al snel duidelijk gemaakt dat zij over een beginschuld bij de verdachte en de medeverdachte beschikte die zij geacht werd terug te betalen. Zij mocht niet terug naar Venezuela voordat zij deze schuld volledig had afgelost. Ook werd zij geacht de gehele week te gaan werken.
Hierdoor hebben de verdachte en de medeverdachte misbruik willen maken van het door hen aldus gecreëerde overwicht en op deze wijze geld willen verdienen aan haar prostitutiewerkzaamheden. Zover is het echter niet gekomen nu de aangeefster vroegtijdig de [A] heeft verlaten.
Uit de voice-notes die de verdachte nadien heeft ingesproken en verzonden naar de telefoon van de aangeefster blijkt duidelijk dat hij zich benadeeld voelt door de 'bevrijding' van aangeefster uit de [A] . De verdachte eist van aangeefster en anderen dat zij haar schuld zal aflossen. Hij noemt daarbij een bedrag van 1.250 en ondersteunt daarmee opnieuw de aangifte, die over hetzelfde bedrag rept. Het Hof verwijst naar de volgende berichten:
(via een voicenotes d.d. 11 oktober 2016 te 18.19 uur WA0099) (stem van [verdachte] )
‘Kijk kijk meisje. Stop met zoveel dingen praten. Goed? Ik ben eigenaar van [A] . Ja? Zodat je dat weet. Ik ben [verdachte] , de eigenaar van [A] . En mijn broer, de oudste van de droplul polities, dat hier zijn aangekomen. Ja? Die politie. Ik ga die politie aanmelden, zodat zij hun werk verlies. Zodat hij zijn werk verlies. Omdat dat is een respect verzuim. Een praat klootzak dingen van mijn lokaliteit. Dat er hier dood klapt, met tioee doden. Die dat. Geef mijn lokaliteit beruchte faam. Dat zal ik nooit accepteren. Begrijp je? Ik zal dat nooit accepteren. En nu, mijn broer is ook politie, baas van de droplullen dat jou zijn komen halen. En ze moeten nu voor je beantivoorden, met jouw tante. Kom, zodat jullie mij mijn ding betalen. Ik heb geen interesse in jou. Ja? Omdat jij mij mijn geld moet betalen. Goed? Of aan de dood.’En
(via een voicenotes d.d. 11 oktober 2016 te 19.31 uur WA0106) (stem van [verdachte] )
‘Zie een. Hetzelfde. Ik ben nu te [A] . Dit is [verdachte] , eigenaar van de [A] . Ik wacht hier op jou. Ik ben net vanuit de politiewacht. (...) Je bent te kwadertrouw. (...) Als je dit wil regelen ben ik hier te [A] ja. En de politie wacht ook op jou.’en
(via een voicenotes d.d. 11 oktober 2016 te 19.49 uur WA0128) (stem van [verdachte] )
‘Luister de schuld is 1.250,- JA? Ik wil dat zij mij 1.250,- betaald dat is 1 ja? En 2de als zij mij niet betaald dan moet de politie die haar had opgehaald mij terug betalen. Anders ga ik aangifte doen tegen de politie ja? Dat is hetgeen dat ik wil doen?’en
(via een voicenotes d.d. 11 oktober 2016 te 19.50 uur WA0130) (stem van [verdachte] )
‘Waarom 1.250,- dollars/gulden, ivant er was een verhuur van dollars? R kwam een jongeman waarvan ik ook de reisticket had gekocht en al die schuld want jullie hadden mij benadeeld. Jullie moeten 1.250 uitbetalen, want vandaag ga ik niet slapen zonder dat dit is geregeld. Ik wacht totdat die politie op dienst is, zodat ik daar kan gaan. Want ik moet dit vandaag regelen.’
Door aangeefster op deze manier onder druk te zetten heeft verdachte misbruik willen maken van haar kwetsbare positie.
Tot daadwerkelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van de aangeefster is het niet gekomen. Wel is sprake van een begin van uitvoering, zodat een poging met betrekking tot artikel 2:239 lid 1 sub i Sr. bewezen wordt geacht.
Anders dn de raadsman is het Hof van oordeel dat uit de voice-note van 13 oktober 2016 te 12:35 uur (WA0013) van de moeder van aangeefster niet blijkt dat aangeefster met betrekking tot het feit dat zij naar de [A] is gehaald om daar prostitutie-werkzaamheden te gaan verrichten een leugenachtige verklaring heeft afgelegd. Het feit dat aangeefster ervan op de hoogte was dat zij dat werk zou gaan doen, laat onverlet de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden en die juist leiden tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.”
8. Ik begin met de eerste deelklacht die inhoudt dat geen enkel bewijsmiddel ondersteunt dat de verdachte “wist dat die [slachtoffer] geen werkvergunning op Curaçao had”.
9. Voor de beoordeling van deze deelklacht is het allereerst van belang op te merken dat op grond van art. 2 van de Landsverordening arbeid vreemdelingen van 3 augustus 2001 het een werkgever verboden is om een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning en dat een dergelijke vergunning op grond van art. 5 van deze Landsverordening door de werkgever dient te worden aangevraagd.
10. Mede tegen deze achtergrond heeft het Hof uit de gang van zaken, zoals die blijkt uit de feiten en omstandigheden die het Hof in de bewijsvoering heeft vastgesteld, bewezen kunnen verklaren dat de verdachte wist dat [slachtoffer] in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 geen werkvergunning op Curaçao had. In het bijzonder volgt dit uit het feit dat [slachtoffer] pas op 6 oktober 2016 in Venezuela door haar vriendin is benaderd om in haar plaats naar Curaçao te gaan om te gaan werken, zij op 7 oktober 2016 daarmee heeft ingestemd en dat daarna onmiddellijk vliegtickets zijn gekocht voor een vlucht op 9 oktober 2016 naar Curaçao, dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] met “een meisje” naar Curaçao zou komen, dat de verdachte [betrokkene 1] en [slachtoffer] van de luchthaven heeft opgehaald en dat [slachtoffer] diezelfde avond al in de door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geëxploiteerde bar alwaar ook al andere vrouwen zich prostitueerden, moest beginnen met prostitutiewerkzaamheden om haar schuld vanwege de kosten van haar vliegticket naar Curaçao af te betalen. Reeds uit het geschetste tijdpad volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte, als werkgever, in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 nog geen beschikking had over een werkvergunning voor [slachtoffer] . De verdachte beschikte voorafgaand aan 9 oktober 2016 niet over enige persoonlijke informatie over de vrouw die met [betrokkene 1] naar Curaçao zou reizen, waardoor hij eerder geen werkvergunning voor haar heeft kunnen aanvragen, zo hij dat zou hebben gewild. Dat de verdachte niet heeft geweten dat hij als werkgever over een werkvergunning voor [slachtoffer] moest beschikken, is voorts niet gesteld, noch gebleken.
11. De eerste deelklacht faalt.
12. De tweede deelklacht heeft betrekking op een viertal gedragingen die niet uit de bewijsvoering volgen en/of onvoldoende gemotiveerd zijn. Het gaat om achtereenvolgens (1) het in Venezuela laten benaderen van [slachtoffer] met het verzoek of zij in Curaçao wilde gaan werken, (2) het uit Venezuela met een vliegtuig naar Curaçao laten brengen van [slachtoffer] , (3) het door een tussenpersoon “ [betrokkene 1] ” laten instrueren van [slachtoffer] wat zij bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen, en (4) het tijdens de reis door “ [betrokkene 1] ” laten innemen van het paspoort van [slachtoffer] . Uit de schriftuur blijkt dat de tweede deelklacht niet zozeer gaat over een tekortkoming in de bewijsvoering van deze gedragingen als zodanig. Niet wordt betwist dat [slachtoffer] in Venezuela is benaderd met het verzoek of zij in Curaçao wilde gaan werken, of dat [slachtoffer] met een vliegtuig uit Venezuela naar Curaçao is gebracht et cetera. Betwist wordt dat de verdachte deze gedragingen heeft “laten” begaan.
13. Voor de beoordeling van deze deelklacht is allereerst de verklaring van de medeverdachte van belang die het Hof onder 11 voor het bewijs heeft gebruikt, zoals ik die hierboven heb weergegeven. Daarvan herhaal ik hier voor de leesbaarheid het volgende:
“Na gesprekken met [betrokkene 1] besloten [verdachte] en ik geld voor [betrokkene 1] te sturen zodat hij naar Curaçao kon komen. De USD 1800 was voor [betrokkene 1] en de vriendin. Het meisje moest het geld van het ticket later aan ons terug betalen. [betrokkene 1] en het meisje kwamen op 9 oktober 2016 naar Curaçao. [verdachte] haalde ze op van het vliegveld met mijn witte BMW.”
14. Voor de beoordeling van deze deelklacht is voorts van belang dat uit de door het Hof onder 1 voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer] blijkt dat [betrokkene 1] haar op 7 oktober 2016 heeft gebeld en haar heeft verzocht om naar Curaçao te gaan om daar te werken in een restaurant van een vriend van [betrokkene 1] , te weten de verdachte. [betrokkene 1] is dezelfde dag met [slachtoffer] naar de luchthaven Punto Fijo in Venezuela gegaan om tickets voor hen beiden te kopen omdat hij met haar naar Curaçao zou reizen.
15. Uit beide onderdelen van de bewijsvoering volgt dat de verdachte tezamen met zijn medeverdachte het plan heeft gemaakt om [betrokkene 1] een meisje, dat later [slachtoffer] bleek te zijn, te
latenbenaderen om met het vliegtuig uit Venezuela naar Curaçao te
latenbrengen. Voor de tweede deelklacht betekent dit dat deze faalt voor zover deze betrekking heeft op de (1) het in Venezuela laten benaderen van [slachtoffer] met het verzoek of zij in Curaçao wilde gaan werken, (2) het uit Venezuela met een vliegtuig naar Curaçao laten brengen van [slachtoffer] .
16. De tweede deelklacht acht ik echter gegrond voor zover deze betrekking heeft op de bewijsvoering van het door de verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte (3) door een tussenpersoon “ [betrokkene 1] ” laten instrueren van [slachtoffer] wat zij bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen, en (4) tijdens de reis door “ [betrokkene 1] ” laten innemen van het paspoort van [slachtoffer] . Voor beide onderdelen van de bewezenverklaring vind ik onvoldoende steun in de bewijsvoering. Tot cassatie behoeft deze tekortkoming echter niet te leiden bij gebrek aan belang. De zinsnede “die [slachtoffer] laten instrueren (door een tussenpersoon ‘ [betrokkene 1] ’) wat die [slachtoffer] bij de immigratie op het vliegveld van Curaçao moest zeggen” en de zinsnede “tijdens de reis het paspoort van die [slachtoffer] laten innemen door de tussenpersoon ‘ [betrokkene 1] ’”, kunnen immers uit de bewezenverklaring worden geschrapt en niet kan worden gezegd dat daarmee wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde of dat het bewezenverklaarde niet langer gekwalificeerd zou kunnen worden zoals het Hof heeft gedaan.
17. De tweede deelklacht is ten dele gegrond, maar kan niet tot cassatie leiden.
18. De derde deelklacht is gericht tegen het bewezenverklaarde medeplegen dat niet uit de bewijsvoering volgt en/of ongenoegzaam gemotiveerd is. Aangevoerd wordt dat in de bewijsoverwegingen van het Hof “niet genoegzaam [wordt] gemotiveerd waarom de handelingen van [de verdachte] de kwalificatie medeplegen rechtvaardigen”. Ten eerste niet omdat de “voicenotes” gedragingen betreffen die na het strafbare feit zijn begaan. Met een beroep op HR 9 april 2013wordt aangevoerd dat het gaat om “handelingen die zich hebben afgespeeld na het beweerdelijke strafbare feit en uit die voicenotes blijkt niet meer dan dat [de verdachte] zijn geld terug wil hebben.” Daarmee wordt in feite aangevoerd dat het “hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht”, zoals de Hoge Raad overwoog in zijn overzichtsarrest medeplegen van 16 december 2014,onder verwijzing naar het genoemde arrest van 9 april 2013. Ten tweede zou het een “eigen aanname van het Hof zijn” dat de verdachte “zijn geld terug wil, omdat [slachtoffer] zich aan prostitutiewerkzaamheden zou willen onttrekken en hij daardoor schade zou lijden.”
19. Als ik het goed zie, berust de derde deelklacht op de veronderstelling dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte moeten worden aangemerkt als een “in zekere zin afwijkende of bijzondere, situatie [waarbij] in de bewijsvoering aandacht [dient] te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest”, waarop rechtsoverweging 3.2.3 van het genoemde overzichtsarrest van de Hoge Raad van 16 december 2014 betrekking heeft. Deze rechtsoverweging luidt aldus:
“De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.” 20. Bij de beoordeling van de derde deelklacht moet voorop worden gesteld dat de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 16 december 2014 aan de rechter de taak heeft opgelegd om het bewijs van medeplegen “nauwkeurig te motiveren” indien “het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht)”. Daarmee heeft het overzichtsarrest de motiveringsplicht willen benadrukken in die gevallen waarin het tenlastegelegde in verband pleegt te worden gebracht met medeplichtigheid.
21. In de onderhavige zaak bestaat het tenlastegelegde niet uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Dat blijkt tenminste niet uit de tenlastelegging en is ook niet namens de verdachte ter terechtzitting aangevoerd. In het licht van het overzichtsarrest doet zich dan vervolgens de vraag voor of “het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering”. In de schriftuur wordt die gezamenlijke uitvoering ontkend door het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit als het ware op te knippen in allerhande op zichzelf staande gedragingen van de verdachte, zijn medeverdachte en een derde persoon, om vervolgens het standpunt in te nemen dat de op zichzelf staande gedragingen hetzij vóór, hetzij ná het strafbare feit zijn verricht in welk geval een bijzondere motiveringsplicht moet worden aangenomen om een en ander als medeplegen te kunnen kwalificeren. Het medeplegen is echter tenlastegelegd en bewezenverklaard als – en bestaande uit – een reeks met elkaar samenhangende gedragingen waarvan onderdelen door de verdachte alleen en/of samen met zijn medeverdachte zijn uitgevoerd en andere gedragingen in hun opdracht.
22. Uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte de bar [A] te Curaçao exploiteert tezamen met zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). In de bar zijn personen te werk gesteld als prostituee. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] na aankomst in de bar meegedeeld dat zij niet in de keuken moest werken, maar in de bar, dat zij een schuld heeft bij hen van NAf 1.250,- in verband met de reis die zij naar Curaçao had gemaakt en die [medeverdachte] vooraf had betaald en dat [slachtoffer] deze schuld moest terugbetalen door zich in de bar te prostitueren. Per klant zou door [medeverdachte] een geldbedrag van NAf 200,- worden geïnd, dat van haar schuld zou worden afgetrokken. Santiago hield een schrift bij met daarin de namen van de vrouwen die als prostituee in de bar werkten, de door hen verkochte drank en het bedrag dat per klant werd afgetrokken van hun restschuld. Uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte samen met zijn partner en na overleg met [betrokkene 1] het plan had opgevat om een vrouw vanuit Venezuela naar Curaçao te laten overkomen om ook haar in de bar tewerk te stellen. De verdachte heeft vervolgens het slachtoffer, te weten [slachtoffer] , en die [betrokkene 1] met de auto van [medeverdachte] opgehaald van het vliegveld te Curaçao waarna het slachtoffer in de bar van de verdachte en zijn partner is ondergebracht. Uit de bewijsvoering blijkt daarmee voldoende van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte dat van medeplegen mag worden gesproken. Dat zij bepaalde handelingen feitelijk hebben laten verrichten door [betrokkene 1] doet daaraan niet af, nu deze handelingen in hun opdracht zijn uitgevoerd en zij andere handelingen zelf hebben uitgevoerd.
23. De steller van het middel gaat ervan uit dat uit de zogenoemde voicenotes niet meer blijkt dan dat de verdachte zijn geld terug wilde hebben. Het Hof heeft aan deze op de mobiele telefoon van het slachtoffer aangetroffen stemberichten van de verdachte echter niet onbegrijpelijk de gevolgtrekking verbonden dat de verdachte zich benadeeld voelde door de ‘bevrijding’ van [slachtoffer] uit de [A] , haar onder druk zette om haar (begin)schuld af te lossen en dat hij daarbij misbruik wilde maken van haar kwetsbare positie. Ik zie niet in waarom de betreffende bewijsoverweging niet zou kunnen bijdragen aan de conclusie dat sprake is van medeplegen.
24. Het middel faalt in alle onderdelen.
25. Het
tweede middelklaagt over de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde feit als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De uitlating van de verdachte “Of aan de dood” zou onbegrijpelijk zijn zodat uit deze uitlating de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht niet kan worden afgeleid, ook niet in de context waarin de uitlating is gedaan.
26. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij op 11 oktober 2016 te Curaçao, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk genoemde [slachtoffer] (via een ingesproken voicenote op 11 oktober 2016 te 18.19 uur WA0099) dreigend de woorden toegevoegd (wanneer hij spreekt over het verplicht inlossen van een schuld) ‘Of aan de dood’.”
27. Ter terechtzitting van het Hof van 28 juni 2018 heeft de raadsman van de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het volgende aangevoerd in zijn pleitnota die daar is overgelegd:
“Ten aanzien van dit feit gaat [het] Gerecht over tot bewezenverklaring op basis van een Voicenote
WA0099 (PV V01-11), ingesproken op de telefoon van [slachtoffer] ;
Het Gerecht concludeert op basis van dit gesprek waarin cliënt op [geërgerde] toon aangaf dat hij slechts zijn voorgeschoten geld terug wilde hebben dat dit gesprek naar de tante van aangeefster was bedoeld, niet geloofwaardig [is] omdat de tante pas na de bewuste uitlating deel ging nemen aan het gesprek.
Uit het verhoor van client (
PV V01-11 verdachtmaking [verdachte] verhoor
- Confrontatie met voicebericht
inzake bedreiging - [verdachte] legt uit: geld terug voor ik dood ga- [verdachte] legt uit geen bedreiging naar [slachtoffer] maar sprak met [betrokkene 3]
blijkt dat hij de telefoon van [betrokkene 1] gebruikte en dat hij op dat moment boos was gezien hetgeen er gebeurd was, te weten de verdwijning van aangeefster waardoor hij het door hem voorgeschoten geld dreigde te zien verdwijnen
Client heeft ter afsluiting duidelijk gemaakt dat hij tot aan de dood zal vechten om zijn geld terug te krijgen van haar of haar familie. Ook is duidelijk in dit gesprek dat hij totaal geen interesse had in aangeefster zelf.”
28. De verdachte heeft op dezelfde terechtzitting met betrekking tot de voicenote een verklaring afgelegd die in het proces-verbaal van de terechtzitting als volgt is weergegeven:
“U vraagt of ik het in een voicenote over de dood heb gehad. Ik heb gezegd dat ik tot de dood zou gaan met deze zaak. Op het moment dat ze de val voor mij hebben gemaakt, heb ik dat besloten.”
29. Voor de bewijsvoering heeft het Hof als bewijsmiddel 7 gebruik gemaakt van een bericht dat de verdachte heeft achtergelaten op de telefoon van [slachtoffer] , dat in het proces-verbaal van bevindingen als “voicenote” is aangemerkt en als volgt is weergegeven:
“Kijk kijk meisje. Stop met zoveel dingen praten. Goed? Ik ben eigenaar van [A] . Ja? Zodat je dat weet. Ik ben [verdachte] , de eigenaar van [A] . En mijn broer, de oudste van de droplul polities, dat hier zijn aangekomen. Ja? Die politie. Ik ga die politie aanmelden, zodat zij hun werk verlies. Zodat hij zijn werk verlies. Omdat dat is een respect verzuim. Een praat klootzak dingen van mijn lokaliteit. Dat er hier dood klapt, met twee doden. Die dat. Geef mijn lokaliteit beruchte faam. Dat zal ik nooit accepteren. Begrijp je? Ik zal dat nooit accepteren. En nu, mijn broer is ook politie, baas van de droplullen dat jou zijn komen halen. En ze moeten nu voor je beantwoorden, met jouw tante. Kom, zodat jullie mij mijn ding betalen. Ik heb geen interesse in jou. Ja? Omdat jij mij mijn geld moet betalen. Goed? Of aan de dood.”
30. Voor de bewijsvoering heeft het Hof als bewijsmiddel 3 ook gebruik gemaakt van een proces-verbaal waarin een verklaring van [slachtoffer] als volgt is weergegeven:
“(Naar aanleiding van gesprek WA0099) Dit is de stem van [verdachte] . Door de bedreiging heb ik aangifte gedaan.”
31. Met betrekking tot het bewijs van feit 2 heeft het Hof het volgende aanvullend overwogen:
“De voice-note van 11 oktober 2016 te 18:19 uur (WA0099) is door de verdachte ingesproken op de telefoon van de aangeefster [slachtoffer] . Gelet op de inhoud van die voice-note acht het Hof de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat die voice-note niet was gericht aan [slachtoffer] , maar aan haar tante, niet geloofwaardig, nu uit de voice-note duidelijk blijkt dat de verdachte het tegen [slachtoffer] had en niet tegen haar tante. Het Hof verwijst met name naar de volgende passages uit het desbetreffende bericht:
‘(...) En ze moeten nu voor je beantwoorden,
met jouw tante. Kom, zodat jullie mij mijn ding betalen.
Ik heb geen interesse in jou.Ja ?
Omdat jij mij mijn geld moet betalen.Goed? Of aan de dood.’
Gelet op de inhoud van het bericht en de omstandigheden waaronder dit is geschied, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de woorden ‘of aan de dood’ bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon opwekken dat zij het leven zou verliezen als zij het geld niet aan de verdachte zou betalen. Gelet hierop acht het Hof ook feit 2 bewezen.’
32. Bij de beoordeling van het middel moet voorop staan dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
33. De bewoordingen van de uitlating wijzen als zodanig op “de dood” en een dergelijke uitdrukking kan als bedreigend worden ervaren nu het Hof heeft vastgesteld dat die uitlating was gericht aan [slachtoffer] . De bewoordingen zelf houden in dat de verdachte aan [slachtoffer] voorhoudt dat zij aan de verdachte moet betalen “of aan de dood”. Een uitlating die in verband met een openstaande schuld verwijst naar “de dood” van degene die de schuld heeft, kan redelijkerwijs als bedreigend worden ervaren en wel als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft de uitlating als bedreigend ervaren, zoals blijkt uit haar voor het bewijs gebruikte verklaring. Hier komt bij dat de verdachte verklaart geen interesse te hebben in [slachtoffer] waardoor de uitlating over “de dood” zo kan worden uitgelegd dat de verdachte de eventuele dood van [slachtoffer] niet interesseert als hij maar zijn geld krijgt. Hier komt bij dat de uitlating wordt gedaan in een bericht waarvan de bewoordingen als boos, dreigend en verbaal agressief kunnen worden aangemerkt. Ik wijs erop dat het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao in zijn bewijsoverweging nog uitdrukkelijk had gewezen op “de manier waarop de verdachte dit bericht heeft ingesproken, zoals te horen was op de terechtzitting”.
34. Voor de context van de uitlating is verder van belang dat de uitlating voor [slachtoffer] dusdanig bedreigend is overgekomen dat zij aangifte heeft gedaan niet alleen van de bedreiging maar ook van het feit dat onder 1 aan de verdachte ten laste is gelegd, waaraan ten grondslag ligt dat [slachtoffer] zich ten opzichte van de verdachte in een kwetsbare positie bevindt. Hieruit kan worden afgeleid, en heeft het Hof ook kennelijk afgeleid, dat de uitlating door [slachtoffer] als dusdanig (levens)bedreigend werd opgevat dat dit voor haar bedreigender was dan de afhankelijke situatie waarin zij op dat moment ten opzichte van de verdachte verkeerde.
35. Als ik hetgeen ter terechtzitting van het Hof is aangevoerd, goed begrijp dan heeft de verdachte daar willen aanvoeren dat hij met zijn uitlating “Of aan de dood” het niet had over de dood van het slachtoffer, maar over zijn eigen dood. Met een blik over de papieren muur sluit dit aan bij de verklaring die de verdachte heeft afgelegd en waarnaar in de pleitnota wordt verwezen met een beroep op “het verhoor van cliënt
(PV V01-11 verdachtmaking [verdachte] verhoor.” Maar met de bewoordingen waarin hij zich uitliet en de context waarin zijn boosheid was gericht op het slachtoffer, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij het slachtoffer redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen en niet de verdachte. In deze zin lees ik de overweging van het Hof dat de verdachte, “[g]elet op de inhoud van het bericht en de omstandigheden waaronder dit is geschied, […] bewust de aanmerkelijke kans [heeft] aanvaard dat de woorden ‘of aan de dood’ bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon opwekken dat zij het leven zou verliezen als zij het geld niet aan de verdachte zou betalen.”
36. Het middel faalt.
37. Alle middelen falen. De eerste en derde deelklacht van het eerste middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. De tweede deelklacht van het eerste middel is ten dele gegrond, maar kan niet tot cassatie leiden.
38. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
39. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden