Conclusie
1.Inleiding
2.De feiten en het geschil
BNB2008/119, aangewezen als zogenoemde ‘zuivere pensioenregeling’.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak staat de vraag centraal of de Belgische pensioenregeling van een in Nederland werkzame belastingplichtige kan worden aangemerkt als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. De belanghebbende, die sinds 1978 voor hetzelfde concern werkt, heeft vanaf 1 juli 2007 in Nederland gewerkt, maar blijft deelnemen aan de Belgische pensioenregeling. Deze regeling biedt de mogelijkheid van afkoop, wat niet voldoet aan de eisen van de Wet LB 1964. De Inspecteur heeft de regeling voor vijf jaar aangewezen als 'zuivere pensioenregeling', maar na deze periode past de werkgever de omkeerregel niet meer toe. De belanghebbende komt hiertegen in beroep, en het Hof 's Hertogenbosch geeft hem gelijk, omdat de omkeerregel wel wordt toegepast voor een Nederlands ingezetene die in België werkt.
De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie tegen deze uitspraak. De A-G stelt dat het gelijkheidsbeginsel niet wordt toegepast, maar dat artikel 1.7, lid 2, onderdeel c, Wet IB 2001 van toepassing is, waarin buitenlandse pensioenregelingen onder voorwaarden worden erkend. De A-G betoogt dat het afkoopverbod geen belemmering vormt voor het vrije verkeer van werknemers en dat buitenlandse verzekeraars zonder nadere fiscale eisen in Nederland hun diensten kunnen aanbieden. De conclusie van de A-G strekt tot gegrondbevinding van het principale beroep in cassatie en tot ongegrondbevinding van het incidentele beroep in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de situatie van de belanghebbende niet gelijk is aan die van een grensarbeider die in Nederland woont en in België werkt, omdat de werkgever van de belanghebbende in Nederland is gevestigd. De wetgever heeft in de inkomstenbelasting buitenlandse pensioenregelingen erkend, maar in de loonbelasting is dit niet het geval. De omkeerregel wordt in de inkomstenbelasting toegepast, maar niet in de loonbelasting. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de belanghebbende niet gegrond zijn en verklaart het beroep van de Staatssecretaris gegrond, terwijl het incidentele beroep van de belanghebbende ongegrond wordt verklaard.