“2.6. Opmerking verdient nog dat de opgave van een adres voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv zich onderscheidt van de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid onder c, Sv. Eerstgenoemde opgave is verplicht indien het instellen van het hoger beroep geschiedt door middel van een schriftelijke bijzondere volmacht aan een medewerker ter griffie. Deze verplichting houdt verband met de in art. 450, derde lid, Sv voorziene mogelijkheid dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep een oproeping aan de verdachte om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen wordt uitgereikt aan een medewerker ter griffie. Die uitreiking geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte, waarbij een afschrift van de oproeping aan het namens de verdachte opgegeven adres als bedoeld in art. 450, derde lid, Sv wordt verzonden (art. 450, vijfde lid, Sv). Dat mag ook het kantooradres van de advocaat betreffen die namens de verdachte een schriftelijke volmacht heeft verleend aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen.
Indien de betekening van de dagvaarding of de oproeping niet aanstonds na het instellen van het hoger beroep geschiedt, doch op een nadien gelegen moment, vindt de regeling van art. 450, vijfde lid, Sv geen toepassing maar bestaat op grond van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv wel de verplichting - behoudens in de gevallen genoemd in art. 588a, derde lid, Sv - om een afschrift van de dagvaarding of oproeping toe te zenden aan een door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres in Nederland waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In HR 17 november 2015, ECLI:NL: HR:2015:3320, NJ 2016/18, is overwogen dat aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Met betrekking tot de ontvangst van (afschriften van) dergelijke mededelingen geldt immers de regeling van art. 48 Sv. Dat laat overigens onverlet, naar in voornoemd arrest is overwogen, dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een BRP en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak.”