ECLI:NL:HR:2019:1931

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
18/04154
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over oproeping voor nadere terechtzitting in hoger beroep en aanwezigheid van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 april 2016. De verdachte, geboren in 1963, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door de advocaten D.N. de Jonge en M.E. Olthof. De kern van het geschil betrof de vraag of de zaak door het Hof op de terechtzitting van 11 april 2016 behandeld had mogen worden, gezien het feit dat er geen afschrift van de oproeping voor die zitting was verzonden naar het kantooradres van de raadsman, S. Arts.

De Hoge Raad overwoog dat de oproeping voor de nadere terechtzitting in hoger beroep was uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Daarnaast was de oproeping ook uitgereikt aan een huisgenoot op een ander adres. De Hoge Raad stelde vast dat er bij de stukken een mededeling van de Advocaat-Generaal van het Ressortparket Den Haag aanwezig was, waarin werd bevestigd dat de strafzaak op de betreffende datum zou worden behandeld. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat het middel feitelijke grondslag mist en faalt.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest benadrukt het belang van correcte communicatie en oproeping in het strafproces, maar bevestigt ook dat de aanwezigheid van de verdachte op de zitting niet in het geding was, gezien de bevestiging van de behandeling van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04154
Datum10 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 april 2016, nummer 22/001641-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben D.N. de Jonge en M.E. Olthof, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt dat het Hof op de terechtzitting van 11 april 2016 de zaak niet in behandeling had mogen nemen. Het voert daartoe aan dat ten onrechte niet een afschrift van de oproeping voor die terechtzitting is verzonden aan het kantooradres van de raadsman S. Arts.
2.2
Nu zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken een mededeling van de Advocaat-Generaal van het Ressortparket Den Haag bevindt, gericht aan S. Arts en inhoudende dat op 11 april 2016, 12.00 uur de strafzaak wordt behandeld tegen de verdachte, mist het middel feitelijke grondslag en faalt het reeds daarom.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 december 2019.