Conclusie
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest.
middelkomt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de bewezenverklaring van het ‘medeplegen’ van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.
1. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 november 2013 van de politie Haaglanden met nr. PL1551-2013169972-5.
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
.
2 gripzakjes kleur blauw, met circa 0,5 gram harde witte brokken per zakje
.
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
g
als de op 10 november 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
als de op 20 juli 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
als de op 13 november 2013 afgelegde verklaring van verdachte:
dat [betrokkene 1], [betrokkene 3] en verdachte op 8 november 2013 zeer vroeg in de ochtendgezamenlijk met de harddrugszijn aangekomen in de woning van [betrokkene 2], waarna een deel van de harddrugs in de woonkamer is gelegd en een ander deel is opgeborgen in de zwarte rugzak in de slaapkamer.” Uit deze (aangevochten) vaststelling heeft het hof vervolgens opgemaakt dat van de zijde van de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 1] “
van een gezamenlijke machtsuitoefening sprake is geweest” over de (later) aangetroffen verdovende middelen, als gevolg waarvan de verdachte als medepleger van het aanwezig hebben van die verdovende middelen is aan te merken. Deze nadere gevolgtrekking én de kwalificatie van medeplegen worden in cassatie eveneens bestreden.
medeplegervan het voorhanden hebben van de aangetroffen verdovende middelen kan hebben te gelden. De steller van het middel wijst er in dit verband tevens op dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard geen weet te hebben gehad van de aanwezigheid van de harddrugs op het logeeradres waar hij lag te slapen op het moment dat de politie de woning binnentrad. [2]
dat ‘meerplegerschap’ niet zonder meer voldoende is om medeplegen aan te nemen. Het enkele feit dat meer personen ieder voor zich de gehele delictsomschrijving vervullen, maakt hen dus niet tot medeplegers. Nodig daarvoor is een nauwe en bewuste samenwerking. Toegespitst op het opzettelijk aanwezig hebben van drugs betekent dit dat, als twee personen onafhankelijk van elkaar weten dat een derde (of één van hun tweeën) drugs in hun gezamenlijke woning verbergt, beiden zijn aan te merken als plegers van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, maar niet als medeplegers van dat feit. Voor dat laatste lijkt een vorm van gezamenlijke machtsuitoefening te zijn vereist.” [6] Gelet op de hiermee harmoniërende bewoordingen, vermoed ik dat het gerechtshof in het bestreden arrest bij deze beschouwingen heeft willen aanhaken.
ieder voor zicheveneens geldt, én (2) dat de mededaders zich
over en weerbewust zijn van die bewustheid bij de ander(en). Het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben vereist dus ten minste (de vaststelling van) een ‘tezamen afweten’ van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Indien de mededaders daarover niets (willen) verklaren kan dergelijke wetenschap eventueel met toepassing van algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid.
gezamenlijk met de harddrugs” de woning hebben betreden ligt kennelijk besloten dat de verdachte (naar ’s hofs oordeel) bij aankomst in de woning in elk geval wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Dit oordeel kan m.i. niet worden afgeleid uit de door het hof vastgestelde feiten, aangezien onvoldoende kan worden uitgesloten dat slechts [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1] bij binnenkomst in het bezit waren van verdovende middelen en de verdachte met dat bezit onbekend was. Bovendien mag niet zonder meer worden aangenomen dat de (slapende) verdachte zich van die openlijke aanwezigheid van verdovende middelen aldaar bewust is geweest.