ECLI:NL:PHR:2018:1239

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
17/00677
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tenuitvoergelegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en de omzetting naar taakstraf

In deze zaak gaat het om de vordering tot tenuitvoergelegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 dagen, die door het gerechtshof Den Haag was opgelegd aan de verdachte wegens opzetheling. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en had de voorwaarde van de proeftijd niet nageleefd. Het hof besloot de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf van 52 uren, met een vervangende hechtenis van 26 dagen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, stelde cassatie in en betoogde dat de vervangende hechtenis onterecht was vastgesteld op 26 dagen, aangezien dit de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overschreed.

De Hoge Raad herhaalt in zijn arrest relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en benadrukt dat het de rechter niet vrijstaat om een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt. De Hoge Raad vermindert de duur van de vervangende hechtenis tot 12 dagen en merkt op dat er sprake is van een onmiddellijk kenbare fout die eenvoudig door de rechter kan worden hersteld. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en dat het beroep voor het overige moet worden verworpen.

De zaak illustreert de noodzaak van een zorgvuldige toepassing van de wetgeving omtrent vervangende hechtenis en taakstraffen, en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van een correcte rechtsgang.

Conclusie

Nr. 17/00677
Zitting: 18 september 2018
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 24 januari 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “opzetheling” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde gevangenisstraf, voor zover voor de duur van 12 dagen voorwaardelijk opgelegd, in dier voege dat dit voorwaardelijk deel wordt vervangen door een taakstraf voor de duur van 52 uren, subsidiair 26 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelkeert zich tegen de strafoplegging en klaagt dat het hof ten aanzien van de omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 dagen in de taakstraf ten onrechte de vervangende hechtenis daarvan heeft vastgesteld op 26 dagen.
De bestreden uitspraak houdt in, voor zover voor de beoordeling van belang:

Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2015 onder parketnummer 10-732274-13 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, met aftrek van voorarrest, met bevel, dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 12 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
[…]
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
In plaats van tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf zal het hof evenwel - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - de tenuitvoerlegging van een taakstraf voor de duur van 52 uren, subsidiair 26 dagen, gelasten, overeenkomstig de LOVS-afspraken ten aanzien van artikel 14g Sr.
[…]

BESLISSING

Het hof:
[…]
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2015, onder parketnummer 10-732274-13, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, te vervangen door: een taakstraf voor de duur van 52 (tweeënvijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 26 (zesentwintig) dagen hechtenis.”
5. Vooraf zij opgemerkt dat de LOVS-oriëntatiepunten geen recht vormen in de zin van art. 79 RO, zodat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over een onjuiste toepassing ervan. Hoewel de feitenrechter niet is gebonden aan de LOVS-oriëntatiepunten en de uitleg hiervan aan hem is voorbehouden, kan in cassatie wel worden getoetst of de uitleg van die oriëntatiepunten en de toepassing ervan door de rechter begrijpelijk is. [1]
6. Bij het omzetten van het voorwaardelijk deel van 12 dagen van de eerder opgelegde gevangenisstraf in een werkstraf van 52 uren heeft het hof blijkens zijn overwegingen onder het kopje “Vordering tot tenuitvoerlegging” aansluiting gezocht bij de LOVS-afspraken [2] inzake de omzetting van een voorwaardelijke vrijheidsstraf in een taakstraf (art. 14g Sr). Kennelijk heeft het hof daarbij echter heen gelezen over de toelichting die pal onder de tabel vermeld staat: “In afwijking van de tabel art. 22b Sr (vervangende hechtenis bij oplegging taakstraf) wordt bij het bepalen van de duur van de vervangende hechtenis na omzetting aansluiting gezocht bij de oorspronkelijk opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf.” Dat een toelichting met deze inhoud onder de tabel is opgenomen, verbaast niet. In het arrest van 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776,
NJ2014/207 heeft de Hoge Raad namelijk overwogen: “Ingevolge art. 14g, eerste lid, Sr kan de rechter gelasten dat de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden tenuitvoergelegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de rechter zal gelasten dat een vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd die van langere duur is dan de niet tenuitvoergelegde straf.
Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat het de rechter evenmin vrij staat om een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt” (cursivering van mij, AG). En in HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:831,
NJ2017/261 luidt de overweging: “Anders dan het middel betoogt, dwingt noch art. 22d, derde lid, Sr noch enige andere wetsbepaling de rechter ertoe bij het gelasten van een taakstraf ter vervanging van een vrijheidsstraf zulks te doen aan de hand van de maatstaf van twee uren taakstraf per dag vrijheidsstraf. Wel brengt - zo is in onder meer HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776, NJ 2014/207 beslist - een redelijke wetsuitleg mee dat het de rechter niet vrij staat om voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, op de voet van art. 22d Sr vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt.”
7. Het middel, dat mede gezien de toelichting daarop niet rept van de LOVS-richtlijnen en direct klaagt dat het hof de voormelde rechtspraak van de Hoge Raad heeft miskend, is terecht voorgesteld.
8. Ik meen dat de Hoge Raad om redenen van doelmatigheid de zaak zelf kan afdoen en de duur van de vervangende hechtenis kan bepalen op twaalf dagen.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, te dien aanzien tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2067,
2.Zie: