Conclusie
middelkeert zich tegen de strafoplegging en klaagt dat het hof ten aanzien van de omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 dagen in de taakstraf ten onrechte de vervangende hechtenis daarvan heeft vastgesteld op 26 dagen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
BESLISSING
NJ2014/207 heeft de Hoge Raad namelijk overwogen: “Ingevolge art. 14g, eerste lid, Sr kan de rechter gelasten dat de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden tenuitvoergelegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de rechter zal gelasten dat een vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd die van langere duur is dan de niet tenuitvoergelegde straf.
Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat het de rechter evenmin vrij staat om een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt” (cursivering van mij, AG). En in HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:831,
NJ2017/261 luidt de overweging: “Anders dan het middel betoogt, dwingt noch art. 22d, derde lid, Sr noch enige andere wetsbepaling de rechter ertoe bij het gelasten van een taakstraf ter vervanging van een vrijheidsstraf zulks te doen aan de hand van de maatstaf van twee uren taakstraf per dag vrijheidsstraf. Wel brengt - zo is in onder meer HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776, NJ 2014/207 beslist - een redelijke wetsuitleg mee dat het de rechter niet vrij staat om voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, op de voet van art. 22d Sr vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt.”