Conclusie
middelklaagt dat het hof het verzoek tot oproeping van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ten onrechte en onbegrijpelijk heeft afgewezen.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan over een cassatieverzoek van de verdachte, die in hoger beroep getuigen wilde laten horen. De verdediging betoogde dat het hof het verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] niet volledig had getoetst en dat de afwijzing van het verzoek in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat het hof de juiste maatstaf had aangelegd bij de beoordeling van het verzoek en dat de beslissing niet onbegrijpelijk was. Het hof had vastgesteld dat het verzoek tot het horen van getuigen pas in hoger beroep was gedaan en dat de noodzaak tot het horen van de getuigen niet was aangetoond. De Hoge Raad benadrukte dat de nationale rechter zich moet vergewissen dat de procedure voldoet aan het recht op een eerlijk proces, maar dat dit niet betekent dat een verdachte een onbeperkt recht heeft om getuigen te laten horen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De zaak betreft een veroordeling voor het medeplegen van een feit onder de Opiumwet, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 10 maanden had gekregen. De verdediging had geen appelschriftuur ingediend en het verzoek tot het horen van getuigen was te laat ingediend, wat bijdroeg aan de afwijzing van het verzoek.