Conclusie
3.Het eerste middel
Feit 1:
hij in de periode van 1 april 2006 tot en met 9 mei 2011 in Nederland, [betrokkene 3] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ,
door geweld en één of meer andere feitelijkheden en door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft vervoerd en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5]
en
die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 4] met één of meer van de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden,
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5]
en
[betrokkene 3] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] met een of meer van de voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] met een derde,
(…)
hij in de periode van 12 december 2009 tot en met 14 december 2009 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [betrokkene 1] zijnde zijn, verdachtes, levensgezel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht in de richting van het hoofd heeft geschopt.”
op/tegenhet hoofd van [betrokkene 1] heeft getrapt en/of geschopt, kan gelet op de verklaring van [betrokkene 1] van 14 december 2009 niet worden bewezen, wel dat hij
in de richtingvan het hoofd van [betrokkene 1] heeft geschopt. Bewezenverklaring van schoppen
in de richting vanhet hoofd, terwijl schoppen
op/tegenhet hoofd is ten laste gelegd, levert in dit geval geen ongeoorloofde, zogenaamde denaturering van de tenlastelegging op. Gelet op de verklaring van aangeefster, die slechts over schoppen door verdachte op één bepaald moment heeft verklaard, is zonder meer duidelijk op welke handeling van verdachte de tenlastelegging doelt en die handeling wordt ook bewezen verklaard. In dat licht bezien is geen sprake van bewezenverklaring van een wezenlijk andere handeling dan de ten laste gelegde handeling.
(…)”
4.Het tweede middel
relaas van de verbalisant:
relaas van de verbalisant:
relaas van de verbalisant:
relaas van de verbalisant:
relaas van de verbalisant:
5.Het derde middel
Mensenhandel en mishandeling ten aanzien van [betrokkene 1] (feit 1 en 2)[betrokkene 1] heeft op 14 december 2009 aangifte gedaan tegen de verdachte wegens (zware) mishandeling. Op 22 december 2009 heeft zij deze aangifte ingetrokken. [betrokkene 1] heeft vervolgens op 9, 16 en 17 mei 2011 en op 23 juni 2011 steeds tegenover de politie ontlastend over de verdachte verklaard. Op 29 augustus 2011 heeft [betrokkene 1] aangifte tegen de verdachte gedaan en nadien heeft zij steeds belastend over hem verklaard.
heeft verklaard dat zij haar aangifte wegens (zware) mishandeling heeft ingetrokken onder druk van de verdachte en uit angst haar kind kwijt te raken in verband met de op dat moment lopende AMK- melding. Het hof acht die verklaring aannemelijk. De aangifte van [betrokkene 1] wordt voorts ondersteund door de daarbij gevoegde foto’s van het letsel van [betrokkene 1] en de letselverklaring van 10 maart 2011. De verklaring van de verdachte dat het letsel is toegebracht door een gewelddadige klant op de Wallen acht het hof niet aannemelijk, te minder omdat de verdachte eerder met grote stelligheid een andere verklaring heeft afgelegd omtrent het ontstaan van het letsel, te weten een val van een loopband. Daarenboven heeft de verdachte pas voor het eerst over het scenario van de gewelddadige klant op de Wallen verklaard ter terechtzitting van de rechtbank, nadat de letselverklaring van de GG&GD in het dossier was gevoegd waarin is vermeld dat dit letsel van [betrokkene 1] veel meer past bij afweerletsel dan bij een val. Voor deze laatste lezing van de verdachte biedt het dossier ook overigens onvoldoende aanknopingspunten.
(….)”
6.Het vierde middel
Het hof gaat, met de benadeelde partij, uit van de werkperioden en het aantal gewerkte dagen die zijn genoemd in het ‘proces-verbaal van bevindingen werkperiode [betrokkene 2] voor [verdachte] ’ van 25 januari 2013 (pagina 364 map Financieel, Rubriek 3 [betrokkene 2] ). Het hof ziet geen reden aan de berekening in dit proces-verbaal te twijfelen.
Het hof acht het uitgangspunt van de benadeelde partij dat zij gemiddeld € 350 bruto per dag verdiende, gelet op de inhoud van het dossier, zeer aannemelijk. De benadeelde partij is in haar vordering in hoger beroep uitgegaan van een minimum inkomen van € 100 netto per dag en heeft daar de contante bedragen die in die perioden op haar privérekening zijn gestort nog van afgetrokken. Het hof acht de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding in verband met gederfde inkomsten alleszins redelijk en billijk en zal de vordering op dit onder deel, een bedrag van in totaal € 47.196,01, dan ook toewijzen. De omstandigheid dat het geld in een gezamenlijke pot werd gedaan en dat een deel van dit geld ook voor [betrokkene 2] werd aangewend, brengt het hof niet tot een ander oordeel, nu de verdachte degene was die bepaalde wat er met het geld in de gezamenlijke pot gebeurde, [betrokkene 2] in haar vordering een veel lager bedrag aan inkomsten per dag heeft opgevoerd dan de aannemelijk te achten € 350 (bruto) en zij een aanzienlijk bedrag (aan op haar rekening gestort geld) in mindering heeft gebracht.
7.Het vijfde middel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep is op indringende wijze naar voren gekomen dat het de verdachte volledig ontbreekt aan respect voor de psychische en fysieke integriteit van de slachtoffers, alsmede dat bij hem grote behoefte bestaat zichzelf als slachtoffer te presenteren. De kans dat de verdachte zich in de toekomst wederom aan dergelijke misdrijven zal schuldig maken, kan dan ook niet gemakkelijk worden overschat.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof de door de verdachte gepleegde feiten van dien aard zijn dat de door de rechtbank opgelegde straf geenszins recht doet aan de ernst daarvan en dat een aanzienlijk hogere straf gerechtvaardigd is. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden.”