ECLI:NL:HR:2009:BG7762

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00466
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren voor het bedreigen en beledigen van een politieambtenaar, [benadeelde partij 1]. De benadeelde partij had een vordering ingediend voor immateriële schade van € 250,00, welke in eerste aanleg was toegewezen. In hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal de toewijzing van deze vordering gevorderd, maar het Hof heeft de vordering afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat de benadeelde partij immateriële schade had geleden.

De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van de vordering van de benadeelde partij onvoldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukte dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen omkleed moet zijn, zoals voorgeschreven in artikel 361, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De gevangenisstraf werd verminderd tot twaalf jaren en negen maanden, en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral met betrekking tot de motiveringseisen voor vorderingen van benadeelde partijen in strafzaken.

Uitspraak

17 februari 2009
Strafkamer
nr. 08/00466
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 juli 2007, nummer 22/002367-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West "De Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft mr. K. Versteeg, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen van de verdachte
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voorgestelde middel
3.1. Het middel klaagt dat de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1. De Rechtbank heeft omtrent de desbetreffende vordering het volgende overwogen en beslist:
"Vorderingen benadeelde partij
(...)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1], domicilie kiezende te Rotterdam aan het Doelwater 5, terzake van feiten 1 en 2 op de dagvaarding onder parketnummer 10/642340-06. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250,00.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
(...)
Beslissing:
(...)
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij 1], domicilie kiezende te Rotterdam een het Doelwater 5, te betalen € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro)."
3.2.2. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2007 heeft de advocate van de benadeelde partij onder meer het volgende aangevoerd:
"De verdachte heeft zich tijdens de spiegelconfrontaties hevig verzet tegen cliënt en hem voorts beledigd. Cliënt is door de verdachte in het gezicht gespuugd, waarbij het speeksel met bloed was doordrenkt en waarna de verdachte dreigde hem met HIV te hebben besmet. Cliënt heeft ten gevolge daarvan gevreesd voor zijn leven. De volgende dag heeft hij de GG & GD bezocht alwaar hij is ingeënt tegen hepatitis B. Hoewel hem aldaar is medegedeeld dat de kans op besmetting vrijwel nihil is, blijft het maar door zijn hoofd spoken en tot op heden is onduidelijk of er al dan niet een besmetting heeft plaatsgevonden."
3.2.3. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 10 en 11 bewezenverklaard dat:
"10. hij op 09 december 2005 te Rotterdam [benadeelde partij 1], politieambtenaar van politie Rotterdam-Rijnmond heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met bloed vermengd speeksel in het gezicht van die [benadeelde partij 1] gespuugd en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik heb aids....ik heb aids....je gaat dood",
11. hij op 09 december 2005 te Rotterdam opzettelijk beledigend een politieambtenaar, te weten [benadeelde partij 1], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de uitvoering van een aantal spiegelconfrontaties in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Je bent een flikker....ik zal je moeder beffen en neuken. Ik zal je in je kont neuken. Je bent geen echte man"."
3.2.4. Het Hof heeft omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] het volgende overwogen en beslist:
"Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1] In het onderhavige strafproces heeft mr. Van de Bilt zich namens [benadeelde partij 1] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 10 en 11 tenlastegelegde tot een bedrag van € 250,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat door de benadeelde partij immateriële schade is geleden. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden afgewezen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof begroot op nihil.
(...)
Beslissing:
(...)
Wijst af de vordering van de benadeelde partij mr. Van de Bilt (namens [benadeelde partij 1])."
3.3. Voor zover het middel berust op de opvatting dat ten aanzien van de motivering van een op een vordering van een benadeelde partij te nemen beslissing "aansluiting dient te worden gezocht" bij het motiveringsvoorschrift van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv faalt het. Die opvatting is niet juist.
3.4. Het ook in hoger beroep van toepassing zijnde art. 361, vierde lid, Sv, schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] betreft immateriële schade. Die vordering is in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof toewijzing van die vordering gevorderd. Namens de benadeelde partij is gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de gedragingen van de verdachte bij de benadeelde partij hebben geleid tot immateriële schade. Gelet daarop en op hetgeen in hoger beroep ter motivering van de vordering is aangevoerd, had het Hof de afwijzing van de vordering nader behoren te motiveren. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1];
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze twaalf jaren en negen maanden beloopt;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1];
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 februari 2009.