Conclusie
“opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair twintig dagen hechtenis.
middelklaagt over ‘s hofs oordeel dat zich geen vormverzuim in de zin van art. 359a Sv heeft voorgedaan omdat het door opsporingsambtenaren betreden balkon geen onderdeel uitmaakt van de woning van de verdachte.
“Pleitnotitie
D.d. 17 december 2014 zou de Sociale Dienst een hennepkwekerij in aanbouw hebben aangetroffen.
De melding hiervan kwam d.d. 15 januari 2015 bij de Politie binnen.
D.d. 5 februari 2015 wordt met deze melding iets gedaan.
De Politie klimt op het balkon via het balkon van de buren (6e woonlaag).
Degordijnenwaren bijna gesloten met een zichtbare kier in het midden.
Niet geblindeerd zoals de Politierechter in het vonnis, blz. 4, stelt.
Achter het raam zou een slang hebben gehangen die door de Politie wordt herkend als een slang zoals gebruikt in hennepkwekerijen.
Waar deze slang aan bevestigd was daarover geeft het dossier geen uitsluitsel.
Bewijsuitsluiting/vrijspraak
De ramen niet geblindeerd waren maar dat er gewoon gordijnen hingen welke niet geheel waren gesloten.
Dat de slang welke de verbalisanten zagen niet alleen voor hennepkwekerijen wordt gebruikt.
Dat er nergens wordt geverbaliseerd waar deze slang hing dan wel of deze slang ergens aan was bevestigd. Dat deze slang blijkbaar niet de functie had van een afzuigslang, zoals wordt gesteld. De slang was binnenskamers en wat deze dan af zou zuigen is niet geverbaliseerd.
Dat de slang blijkbaar niet door het geopende raampje naar buiten ging.
Dat de verbalisant [verbalisant 2] warme lucht uit het openstaande raam voelde komen. Blijkbaar rook deze warme lucht niet naar hennep wat één van de belangrijkste indicatoren bij het vermoeden voor een in gebruik zijnde hennepplantage is.
perceelsgedeelten” ruimte om daaronder ook minder afgesloten ruimten als balkons en tuinen te verstaan.
NJ1984/712, in algemene zin dat de vraag welke ruimten deel uitmaken van een woning slechts kan worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. [9] Het oordeel van de rechtbank in die zaak, inhoudende dat de twee met elkaar en het woonhuis verbonden schuren geen deel van de woning waren, gaf – gelet op het gebruik dat van die schuren werd gemaakt en op de omstandigheid dat die schuren betreden konden worden zonder in het eigenlijke woonhuis te komen – geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het woningbegrip en was ook niet onbegrijpelijk.
NJ2004/143, was bewezenverklaard dat de verdachte was binnengedrongen in een besloten lokaal. De verdachte had zich bevonden op een balkon van het Spaanse consulaat. Het hof overwoog dat het balkon vanuit het consulaat toegankelijk was en integraal onderdeel uitmaakte van dat besloten lokaal. Daaraan deed volgens het hof niet af dat het balkon van buiten via een ladder bereikbaar was. Het oordeel van het hof getuigde volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting. [12] Ook de uitkomst van deze zaak laat zich aan de hand van de systematiek van art. 138 Sr goed verklaren. Een ander oordeel zou immers de ongerijmde consequentie hebben gehad dat een balkon enerzijds geen onderdeel uitmaakt van het ‘lokaal’ waarmee het is verbonden, terwijl het anderzijds (naar gewoon taalgebruik) bezwaarlijk als een ‘erf’ valt aan te merken. Dat zou betekenen dat degene die op het erf rond een gebouw of in dat gebouw vertoeft op grond van art. 138 Sr wel strafbaar is, terwijl hij die zich op het balkon van dat gebouw bevindt, strafrechtelijke aansprakelijkheid ontloopt.
settingwaant. Daar staat nochtans tegenover dat een balkon in elk geval niet een evident tot de woning te rekenen ruimte is. Voor de slaapkamer en de badkamer geldt zonder enige twijfel dat eenieder daar ongestoord en ongezien moet kunnen verblijven, maar dat ligt voor een balkon anders.