In deze zaak gaat het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van drugshandel. De Hoge Raad behandelt de zaak van een betrokkene die door de rechtbank een betalingsverplichting van € 32.086,- is opgelegd, waarbij een bedrag van € 35.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel verbeurd is verklaard. Het Hof had geoordeeld dat de helft van dit bedrag in mindering moest worden gebracht op de betalingsverplichting, wat door de Hoge Raad als onjuist werd aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat het volledige bedrag van € 35.000,- in mindering moet worden gebracht op de betalingsverplichting, omdat dit bedrag door de betrokkene is verdiend met drugshandel en derhalve aan hem toebehoort. De Hoge Raad concludeert dat de bestreden uitspraak ontoereikend gemotiveerd is en dat het Hof de verbeurdverklaring niet correct heeft toegepast. De Hoge Raad besluit de zaak zelf af te doen en vermindert de betalingsverplichting met het bedrag van € 17.500,-, waardoor de nieuwe betalingsverplichting € 14.586,- bedraagt. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken die ook aan de Hoge Raad zijn voorgelegd.