ECLI:NL:PHR:2016:433

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
15/02114
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest wegens onvoldoende reactie op medische omstandigheden bij ademonderzoek

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, die is veroordeeld voor het niet meewerken aan een ademonderzoek, terecht is veroordeeld. De verdachte leed ten tijde van het onderzoek aan ademhalingsproblemen, wat haar vermogen om te blazen beïnvloedde. De advocaat van de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet opzettelijk heeft geweigerd om mee te werken aan het ademonderzoek, maar dat dit te wijten was aan haar medische toestand. Het hof heeft dit verweer echter verworpen, zonder voldoende in te gaan op de medische informatie die later beschikbaar kwam. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd dat het hof onvoldoende heeft gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, wat leidt tot de conclusie dat het bestreden arrest moet worden vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de vraag of zij opzettelijk heeft geweigerd om mee te werken aan het ademonderzoek blijft onduidelijk door de medische omstandigheden die niet voldoende zijn meegewogen door het hof.

Conclusie

Nr. 15/02114
Zitting: 5 april 2016
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 23 december 2014 door het gerechtshof Amsterdam wegens “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een geldboete van € 810,00, subsidiair 16 dagen hechtenis, waarbij het hof heeft bepaald dat de geldboete mag worden voldaan in 18 termijnen van 1 maand elke termijn groot € 45,00. Voorts heeft het hof een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 6 maanden.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Het
middel.
3.1. Het middel klaagt dat het hof niet, althans ontoereikend heeft gerespondeerd op een ter terechtzitting gevoerd uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ertoe strekkende dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van opzet, nu is gebleken dat de verdachte ten tijde van de ademanalyse leed aan een medische aandoening (ademhalingsproblemen), waardoor zij niet in staat was om het ademonderzoek te doen gelukken.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij op 8 juli 2013 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.”
3.3. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 december 2014 gehechte pleitnota van de raadsman van de verdachte houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“2. Cliënte bestrijdt niet naar volle kunnen te hebben meegewerkt. Cliënte kon niet beter meewerken dan zij die nacht heeft gedaan.
(…)
6. Bovendien kan cliënte zoals gezegd niet goed genoeg blazen. Zij heeft die nacht ook gezegd dat het niet lukt, maar staat niet met die specifieke woorden in het PV. Overigens kon moeilijk van haar worden verwacht dat zij meedeelde dat zij een medische aandoening had als gevolg waarvan het blazen niet lukte: haar aandoening is op een later moment vastgesteld. Zij heeft voor het PV getekend en heeft daarbij over het hoofd gezien dat niet is opgenomen dat zij heeft gezegd dat zij het niet kan. Zij kon op dat moment niet weten dat dat later van groot belang zou kunnen zijn.
7. Dat ze niet kan blazen blijkt uit de verklaringen die aan deze pleitnota zijn gehecht. Allereerst is er de verklaring van haar trainer (bijlage 1 bij deze pleitnota). De trainer verklaart dat cliënte drie keer zo vaak ademhaalt als normaal. Hij heeft cliënte doorverwezen naar de longarts. Die constateert (bijlage 2) dat zij lijdt aan hyperventilatie en Brochiale Hyperactiviteit/astma en dat zij niet in staat is te blazen tijdens een alcohol blaastest. Ten slotte is er de verklaring van de traumatherapeut van cliënte (bijlage 3) die kort gezegd verklaart dat de gebeurtenissen op het politiebureau bijzonder stressvol zijn geweest, hetgeen de ademhalingsklachten heeft verergerd.
8. De rechter in eerste aanleg achtte ademhalingsproblemen onvoldoende aannemelijk naar aanleiding van een verklaring van de huisarts, maar nu is sprake van een drietal duidelijke verklaringen. Aangezien cliënte niet kan blazen, is zeker geen sprake van opzet. (…)
12. (…) Cliënte heeft niet opzettelijk haar medewerking aan het onderzoek geweigerd. Het lukte haar niet om goed te blazen. Dat heeft zij de opsporingsambtenaar ook gemeld. Dat het niet lukte is medisch ook verklaarbaar. Desondanks is geen bloedproef gedaan. Cliënte is niet eens gewezen op de mogelijkheid daartoe. Namens cliënte bepleit ik dan ook niet-ontvankelijkverklaring van het OM, dan wel vrijspraak.
3.4. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat zij wel degelijk medewerking heeft verleend aan een ademanalyse maar dat dit onderzoek is mislukt.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Na een melding van een ongeval hebben de agenten de verdachte ter plaatse een voorlopige ademanalyse afgenomen bij de verdachte. Als resultaat van deze test werd een alcoholindicatie waargenomen boven de wettelijk vastgestelde limiet (te weten een F indicatie) en is de verdachte overgebracht naar het politiebureau.
Op het politiebureau hebben de agenten aangegeven dat zij de verdachte hebben bevolen medewerking te verlenen aan de ademanalyse. Tevens hebben de agenten haar geïnformeerd dat een weigering een misdrijf oplevert. De agenten hebben de verdachte meerdere malen uitgelegd dat ze een flinke hap lucht moest nemen en daarna rustig uit moest blazen in het tuitje. De agenten zagen dat de verdachte geen hap lucht nam maar meteen het tuitje aan haar mond zette. De wangen van de verdachte stonden een beetje bol. Ze zagen niet dat de verdachte lucht uit blies en dat de wangen minder bol werden. Hierop hebben de agenten gezegd dat de verdachte harder moest blazen maar dit veranderde niets. Het ademanalyseapparaat geeft door middel van een meter aan hoe hard de verdachte blaast. De agenten zagen dat de meter op ‘0’ bleef staan. Hieruit bleek dat de verdachte geen lucht in het apparaat blies. De verdachte liet weten dat ze mee wilde werken aan de ademanalyse en dat ze best nog een keer wilde blazen. De verdachte is toen wederom aan de ademanalyse onderworpen. Na nogmaals meerdere instructies te hebben gegeven zagen de agenten dat de verdachte precies hetzelfde deed als bij de eerste drie pogingen.
De verdachte heeft niet aan de agenten gemeld dat ze problemen heeft met haar longen en daardoor niet goed zou kunnen blazen. Er is niet uit de omstandigheden vast komen te staan dat ze een bloedproef wilde. Ze heeft dit niet betwist. De agenten waren niet gehouden haar te wijzen op een bloedproef.”
3.5. Het met bijlagen onderbouwde standpunt van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het ontbreken van opzet bij de verdachte om haar medewerking te weigeren aan het ademonderzoek ten gevolge van medische redenen kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht (art. 359 lid 2 Sv). Blijkens zijn overwegingen is het hof van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door zich te baseren op de bevindingen van de verbalisanten ten tijde van het onderzoek. Vervolgens legt het hof de nadruk op het feit dat – ik vertaal de overwegingen van het hof nu iets meer juridisch - de verdachte zich niet ten tijde van het onderzoek heeft beroepen op ‘bijzondere geneeskundige redenen’ als bedoeld in art. 163 lid 3 WVW 1994. Zodoende waren de verbalisanten niet om die reden verplicht om over te stappen op de bloedproef. [1] Maar door het verweer in die sleutel te zetten miskent het hof dacht ik de strekking die het verweer klaarblijkelijk heeft; namelijk dat vanwege de in de pleitnota vermelde medische problemen de verdachte niet opzettelijk in gebreke is gebleven medewerking te verlenen aan de ademanalyse. Terwijl, zoals de steller van het middel ook met juistheid stelt, een dergelijke opzeteis wel moet worden ‘ingelezen’ in art. 163 lid 2 WVW 1994. [2] Welnu, in zijn overwegingen is het hof in het geheel niet ingegaan op de door de raadsman aangedragen naderhand beschikbaar gekomen medische informatie omtrent de verdachte, neergelegd in de bijlagen bij de pleitnota, die het ingenomen standpunt onderbouwen dat de verdachte kennelijk leed (en nog steeds lijdende is) aan een medisch beletsel waardoor zij niet in staat was om goed te blazen. Uit de verklaring van december 2014 van [betrokkene 1], looptrainercoördinator/running therapeut bij atletiek vereniging Lycurgus, volgt dat de verdachte geen normale ademhalingsfrequentie heeft en dat de longarts na controle heeft geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van bronchiale astma, hyperventilatie alsmede ‘cave atopische constitutie’. Deze diagnose is vermeld in de brief van 19 december 2014 van [betrokkene 2], longarts. Voorts is nog opgetekend dat de verdachte te kampen heeft met bronchitis- en benauwdheidsklachten en als overweging/differentiaal diagnose is vermeld: ‘onvermogen te blazen tijdens alcohol blaastest’. In het verslag van 17 december 2014 van [betrokkene 3], traumatherapeut, worden een aantal stressvolle gebeurtenissen beschreven - waaronder de onderhavige zaak: de aanrijding en de bedreiging door de inzittenden van de auto, gevolgd door een alcoholblaastest -, die de verdachte heeft meegemaakt. Door de grote mate van stress kreeg de verdachte nog meer last van haar ademhaling en hyperventilatie, waardoor ze niet in staat was lucht uit te blazen en de blaastest is mislukt. Dit betreffen nieuwe medische bevindingen waarvan de verbalisanten noch de verdachte zelf ten tijde van het onderzoek op de hoogte waren. Het passeren van het gemotiveerde standpunt dat de verdachte niet het opzet had om de blaastest te weigeren, vergde gezien hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd nadere uitleg van het hof. [3] Dat verzuim heeft ingevolge art. 359 lid 8 Sv nietigheid ten gevolge.
3.6. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 augustus 2004, ECLI:NL:HR:AP0186, zie ook Harteveld/Krabbe, De wegenverkeerswet 1994, tweede druk, p. 165.
2.Vgl. HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6664.
3.Vgl. o.m. HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:174, HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN8383 en HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV8527.