13 maart 2007
Strafkamer
nr. 00697/06
DV/IC
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2005, nummer 20/002622-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 9 april 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120, subsidiair 60 dagen hechtenis met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 oktober 2003 te Veldhoven als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik op 16 oktober 2003 te Veldhoven in een bestelauto heb gereden."
b. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op donderdag 16 oktober 2003 omstreeks 16.00 uur kregen wij via de meldkamer de melding door dat de bestuurder van een groene Mercedes Sprinter bus voorzien van het kenteken [00-AA-BB] vermoedelijk alcohol had gebruikt en vervolgens als bestuurder van een voertuig optrad.
Op donderdag 16 oktober 2003, om 16.01 uur, zag ik, verbalisant [verbalisant 1] desbetreffend voertuig vanaf de Burgemeester van Hoofflaan linksaf de Provincialeweg te Veldhoven oprijden. Vervolgens zijn wij verbalisanten achter het voertuig aangereden en gaven de bestuurder van het voertuig een stopteken middels ons bevestigd aan de voorzijde van ons voertuig met de tekst: "Stop politie".
Wij verbalisanten zagen dat het voertuig langzaam begon te rijden en dat het rijden nogal op een slingerende manier gepaard ging. Op de Provincialeweg terhoogte van pand 70 zagen wij verbalisanten dat het voertuig tot stilstand kwam en dat de bestuurder het voertuig vooruit in een parkeerhaven gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan ging parkeren. Het rijgedrag van de bestuurder kwam bij ons verbalisanten over als "stuntelig", het ging gepaard met remmen en weer gas geven.
Nadat de bestuurder zijn voertuig in de parkeerhaven had gezet werd het voertuig door mij verbalisant [verbalisant 2] klemgezet.
Ik verbalisant [verbalisant 1] ben vervolgens uit ons dienstvoertuig gestapt en liep direct naar de linkervoorportier van het voertuig. Ik verbalisant [verbalisant 1] zag dat de bestuurder erg "sloom" reageerde.
Vervolgens ben ik verbalisant [verbalisant 1] naar de rechterzijde van het voertuig gelopen en probeerde het rechtervoorportier te openen. Ik verbalisant [verbalisant 1] merkte dat ook het rechtervoorportier was afgesloten.
Ik verbalisant [verbalisant 2] klopte meerdere malen op het linkervoorportier en riep tegen de bestuurder dat hij zijn portier moest openen. Wij verbalisanten zagen dat de bestuurder dit weigerde.
Ik verbalisant [verbalisant 1] zag dat de bestuurder zijn raam iets lager draaide, waarop ik verbalisant [verbalisant 1] de met mijn linkerarm in het voertuig van de bestuurder kon komen en het portier kon ontsluiten en vervolgens het portier kon openen. Ik verbalisant [verbalisant 1] rook direct dat de adem van de bestuurder sterk naar alcohol rook en zag dat de bestuurder erg "sloom" reageerde. Ik verbalisant zag dat de ogen van de bestuurder rood danwel bloeddoorlopen waren en hoorde dat de bestuurder met dubbele tong sprekend aan mij vroeg wat wij aan het doen waren.
Omstreeks 16.10 uur deelde ik verbalisant [verbalisant 2] de bestuurder van het voertuig mede, dat hij was aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed en verzocht de bestuurder uit zijn voertuig te komen. Wij verbalisanten hoorden dat de bestuurder zei: "dat doe ik niet, waarom?". Hierop pakten wij verbalisanten de bestuurder vast en wilden hem met toepassing van enige kracht uit zijn voertuig halen. Wij verbalisanten zagen dat de bestuurder het stuur vastpakte en niet meewerkte. Vervolgens werd de bestuurder door ons verbalisanten uit zijn voertuig getild. Vervolgens werden door mij verbalisant [verbalisant 1] de transportboeien bij de verdachte aangelegd. De verdachte bleef nog steeds tegenwerken. Toen de verdachte eenmaal in ons voertuig zat werd de verdachte rustig.
Vervolgens hebben wij verbalisanten de verdachte overgebracht naar het bureau van politie te Veldhoven ter geleiding voor een Hulp Officier van Justitie. Toen wij in ons dienstvoertuig zaten, roken wij verbalisanten dat de adem van verdachte zeer sterk naar alcohol rook. Onderweg naar het bureau sprak de man ons meerdere malen aan. Dit gebeurde met dubbele tong.
Toen de verdachte uit ons dienstvoertuig was zagen wij verbalisanten dat de verdachte erg op zijn benen stond te wankelen. Verdachte begon weer tegen te werken. Bij de insluiting van de verdachte gaf de verdachte aan dat hij in zijn geheel geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek.
Op donderdag 16 oktober 2003 omstreeks 16.40 uur werd verdachte [verdachte] voorgeleid aan de Hulpofficier van Justitie zijnde [verbalisant 4], inspecteur van regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Tijdens de voorgeleiding reageerde de verdachte nog erg afwezig en verleende geen enkele medewerking. De verdachte gaf aan dat hij diabetes patient was en dat hij daar medicijnen voor nodig had. Voordat hij die medicijnen had gekregen verleende de verdachte geen enkele medewerking.
Omdat verdachte iedere medewerking weigerde werd er op donderdag 16 oktober 2003 omstreeks 17.22 uur door collega [verbalisant 3] welke gecertificeerd is in de bediening van het ademanalyse-apparaat aan verdachte [verdachte] bevolen medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij verbalisant [verbalisant 3] hem mededeelde dat weigering een misdrijf opleverde. Deze medewerking werd door de verdachte [verdachte] geweigerd. Verdachte zei dat hij niet wilde blazen en mee wilde werken aan de ademanalyse."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt met betrekking tot hetgeen aldaar door de raadsman van de verdachte is aangevoerd het volgende in:
"De raadsman van verdachte voert het woord tot verdediging overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota welke als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd en welke aan dit proces-verbaal is gehecht. Hij voert in aanvulling hierop - zakelijk weergegeven - aan:
Ik kan niet uit het proces-verbaal opmaken dat mijn cliënt geweigerd zou hebben. De getuigen zijn door het hof zelf opgeroepen. Ze hebben geen verduidelijking gegeven en ze zijn wat gestuurd in hun antwoorden. Mijn cliënt heeft zijn suikerprobleem aangegeven. Hij heeft vaker een hypo en zijn gedragingen kunnen hieruit ook afgeleid worden. Het standpunt van mijn cliënt is dat hij niet in staat was mee te werken. Het stoort mij dat hem niet nogmaals is gevraagd om mee te werken aan een bloedtest of ademtest.
Ik verzoek primair om vrijspraak. Het is niet bewezen dat mijn cliënt geweigerd heeft. Hij was vanwege zijn medische toestand niet capabel om te reageren. Hij heeft niet bewust geweigerd, want hij kon als gevolg van zijn toestand niet helder meer nadenken. Hij wist niet wat er allemaal gebeurde en hij kan zich ook niet meer alles herinneren."
3.2.4. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"Het hof overweegt in het licht van het verweer van de raadsman zoals weergegeven in zijn pleitnota en hetgeen hij in aanvulling daarop heeft aangevoerd, het volgende.
Gelet op hetgeen de verbalisanten waarnamen, kon bij hen het redelijk vermoeden ontstaan dat verdachte een voertuig had bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was.
Op grond van dat vermoeden mochten zij van verdachte vorderen mee te werken aan een ademanalyse.
Vast staat dat verdachte daaraan geen medewerking heeft verleend: hij heeft geweigerd.
Voorzover verdachte heeft betoogd dat hij niet heeft geweigerd, wordt dit verweer dan ook verworpen. Weigeren van medewerking aan een ademanalyse is een strafbaar feit.
Voorzover verdachte een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 163, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (bijzondere geneeskundige reden), geldt het volgende.
Een bijzondere geneeskundige reden om niet mee te werken moet door verdachte op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kenbaar worden gemaakt aan degene die hem beveelt mee te werken.
Uit het proces-verbaal van politie en de verklaringen van de getuigen ter zitting blijkt slechts dat verdachte heeft medegedeeld dat hij diabetespatiënt was en dat hij daarvoor medicijnen nodig had en geen enkele medewerking verleende voordat hij die medicijnen had gekregen.
Hiermee heeft verdachte niet op duidelijke en ondubbelzinnige wijze kenbaar gemaakt dat hij vanwege een bijzondere geneeskundige reden niet in staat was medewerking te verlenen aan een ademanalyse. De verbalisanten hebben hetgeen verdachte aanvoerde redelijkerwijs dan ook niet als een beroep op een bijzondere geneeskundige reden behoeven op te vatten.
Dat de verbalisanten vanwege verdachtes mededelingen over zijn diabetes een arts hebben ingeschakeld, doet daaraan niet af. Dat was - zo blijkt uit het proces-verbaal van politie en de verklaringen ter zitting - ingegeven door de zorg voor verdachtes gezondheid en niet door de behoefte om een beroep op een bijzondere geneeskundige reden om te weigeren door een arts te laten toetsen.
Overigens is uit de inhoud van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting niet gebleken noch aannemelijk geworden dat de ingeschakelde GGD-arts enige mededeling heeft gedaan omtrent de mogelijkheid of onmogelijkheid van verdachte om uit geneeskundig oogpunt medewerking te verlenen aan een ademanalyse.
Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Verdachte voert als verweer verder aan dat - zo hij al heeft geweigerd - hij daar niets meer van weet.
Aangenomen dat verdachte zich thans inderdaad niet meer weet te herinneren dat hij geweigerd heeft, pleit dat op zich hem niet vrij. Dat zou wel het geval kunnen zijn als verdachte op het moment dat hij zijn medewerking weigerde, zich daarvan verontschuldigbaar niet bewust zou zijn geweest.
Verdachte voert daartoe aan dat hij als gevolg van zijn suikerziekte in een "hypo" was geraakt. Als gevolg daarvan kon hij op dat moment niet helder meer nadenken en is zich niet bewust geweest van hetgeen er met betrekking tot de ademanalyse allemaal gebeurde. Hij heeft dan ook niet bewust geweigerd mee te werken aan de ademanalyse, aldus nog steeds verdachte.
Op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de politie en van hetgeen door verdachte en de getuigen [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard, gaat het hof uit van het volgende.
Verdachte verklaart zich niets meer te herinneren van wat er is gebeurd. Hij verklaart slechts dat hij een hypo had en als gevolg daarvan niet helder kon denken. Daarom zal uit hetgeen door anderen is waargenomen moeten worden afgeleid hoe de toestand van verdachte was.
Het hof stelt daaromtrent het volgende vast:
Verdachte heeft bij het eerste contact met de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geweigerd het portier van zijn auto open te doen.
De verdachte heeft, toen verbalisanten zelf dat portier hadden geopend, geweigerd uit zijn auto te komen, zeggende: "Dat doe ik niet, waarom?".
De verdachte heeft vervolgens tegengewerkt toen de verbalisanten hem met toepassing van enige kracht uit zijn auto wilden halen en werd pas rustig toen hij door verbalisanten geboeid in het surveillance-voertuig was gezet.
Bij het naar binnen gaan in het politiebureau heeft verdachte wederom tegengewerkt.
Bij zijn insluiting heeft verdachte aangegeven, ook met woorden, dat hij in zijn geheel geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek.
Zo'n zelfde mededeling heeft verdachte gedaan tegenover de hulpofficier van justitie ([verbalisant 4]) waarvoor hij werd geleid en heeft daaraan nog toegevoegd dat voorwaarde voor het wel meewerken was, dat hij medicijnen zou krijgen voor zijn diabetes. Tegen verbalisant [verbalisant 3], die de medewerking aan verdachte heeft bevolen, heeft verdachte gezegd dat hij niet wilde blazen en niet wilde meewerken aan een ademanalyse. Verder heeft verdachte geweigerd een verklaring af te leggen tegenover verbalisant [verbalisant 2].
Uit de inhoud van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting is niet gebleken noch aannemelijk geworden dat de ingeschakelde GGD-arts enige mededeling heeft gedaan omtrent de helderheid van denken van verdachte. Blijkens het proces-verbaal van de politie heeft de arts slechts psychische problematiek bij verdachte geconstateerd in verband met een op handen zijnde scheiding van verdachte en zijn vrouw en heeft hij tevens te laat insulinegebruik geconstateerd.
Toen daarna de echtgenote van verdachte op het politiebureau kwam en de glucose in het lichaam van haar man mat, bleek dat een normale waarde te hebben. Verdachte heeft verklaard dat dit het gevolg zou kunnen zijn van de suiker die hij inmiddels van de politie verstrekt had gekregen en ingenomen had.
Bij het verlaten van het politiebureau werd verdachte vervolgens weer recalcitrant.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het weigeren van zijn medewerking aan de bevolen ademanalyse, als gevolg van zijn te laat insulinegebruik in een dusdanige psychische toestand verkeerde dat hij zich niet bewust was van die weigering.
Het verweer op dit punt wordt derhalve eveneens verworpen."
3.3.1. Art. 163, tweede lid, WVW 1994 luidt als volgt:
"De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemde apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven."
3.3.2. In aanmerking genomen dat overtreding van art. 163, tweede lid, WVW 1994 ingevolge art. 176, derde lid, in verbinding met art. 178, eerste lid, WVW 1994 als misdrijf strafbaar is gesteld, moet worden aangenomen dat overtreding van art. 163, tweede lid, WVW 1994 slechts strafbaar is indien sprake is van opzet.
3.4. Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen, in het bijzonder het hiervoor onder 3.2.2 sub b weergegeven relaas voor zover inhoudende dat de verdachte - nadat hem was bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse - heeft gezegd dat hij niet wilde blazen en niet mee wilde werken aan de ademanalyse, heeft het Hof kunnen oordelen dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat. Daarin ligt tevens de verwerping besloten van het verweer dat de verdachte zich niet bewust was van zijn weigering. Anders dan in de toelichting op het middel onder 13 wordt gesteld, heeft het Hof dus niet de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengelaten dat het de verdachte ten tijde van zijn weigering "ten gevolge van een hypo ontbrak aan het vereiste opzet".
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 maart 2007.