ECLI:NL:PHR:2016:1305

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
15/05395
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gebieds- en contactverbod in het kader van belaging met motiveringsplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 augustus 2015 de verdachte veroordeeld voor belaging tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van zestig uren. Daarnaast zijn er twee vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, namelijk een gebiedsverbod en een contactverbod voor de duur van één jaar. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom deze maatregelen zijn opgelegd, in strijd met artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had moeten motiveren dat de maatregelen noodzakelijk waren ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregelen zijn opgelegd, maar dat dit niet leidt tot nietigheid van het arrest. De Hoge Raad concludeert dat de steller van het middel niet kan worden gevolgd, omdat uit de bewijsvoering en het dictum kan worden afgeleid dat het hof rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van recidive. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep moet worden verworpen.

Conclusie

Nr. 15/05395
Zitting: 15 november 2016 (bij vervroeging)
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is bij arrest van 25 augustus 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “belaging” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren, en het verrichten van een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof twee vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, te weten:
– de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te Breukelen, subsidiair voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan drie dagen hechtenis, en
– de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1977, subsidiair voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan drie dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het
middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat gelet op het bepaalde in en de wetsgeschiedenis van art. 38v Sr de oplegging van de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid ten onrechte is geschied nu uit ’s hofs arrest niet kan blijken dat deze matregelen worden gerechtvaardigd door enig daarmee verband houdend doel en/of het hof heeft verzuimd de oplegging van deze maatregelen (genoegzaam) te motiveren.
4. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2013 tot en met 8 november 2013 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers is/heeft verdachte meermalen, in ieder geval éénmaal
- die [betrokkene 1] een WhatsApp en sms-bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een e-mail bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een brief gestuurd en
- die [betrokkene 1] gebeld en
- een cadeau voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- bloemen en een brief voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- naar de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gegaan en
- zich in de tuin en in de nabijheid van die woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) opgehouden.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 7-9 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van belaging. Via een vriend van [verdachte] kreeg ik via Badoo, een social media site, weer contact met hem. In juni 2012 is de relatie overgegaan. Vanaf dat moment probeert [verdachte] contact met mij te onderhouden. Hij probeert me via allerlei manieren, via brieven, social media en telefonisch te benaderen. Hij komt langs mijn woning en belt aan of klopt op het raam. Ik doe dan niet open en wacht tot hij weg gaat. Na enige tijd ga ik naar beneden en zie dan meestal dat er een brief op de deurmat ligt of dat er bloemen zijn achtergelaten voor mijn deur. Bij deze aangifte heb ik een ‘dagboek’ toegevoegd met alle incidenten.
Ik heb [verdachte] op 30 oktober 2013 een aangetekende brief gestuurd dat ik geen contact meer met hem wil. Nadat deze brief is afgegeven is [verdachte] toch weer langs mijn deur geweest.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage pp pagina 16-17 van het proces-verbaal genummerd PL0971—2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 8 november 2013 nam ik de aangifte op ter zake stalking van [betrokkene 1] , wonende te [a-straat 1] te Breukelen. De verdachte in deze zaak betreft (….). Ik zal in dit document [verdachte] verder ex-vriend noemen. [betrokkene 1] overhandigde mij een aantal papieren, zij vertelde dat hierin de correspondentie stond waarmee zij werd lastiggevallen. Ik heb kort samengevat weergegeven welke handelingen er plaats vinden.

Informatie van 9 november 2013

Ik lees in de samenvatting van [betrokkene 1] dat haar ex-vriend de afgelopen maanden meerdere keren op hinderlijke wijze aanwezig is geweest bij haar woning. Hierbij belde hij aan en liet hij bloemen en etenswaren achter.

Informatie van 31 oktober 2013

Hier is een brief toegevoegd van de ex-vriend waarin hij aangeeft dat hij vindt dat hij nog wel langs mag komen. De officieel aangetekende brief van de aangeefster heeft hij teruggezonden.

Informatie van 30 oktober 2013

Ik lees hier een afschrift van verzending van de aangetekende brief.

Informatie van 24-25 oktober 2013

Ik zie hier een kopie van de brief die is achtergelaten. In de brief wordt aangegeven dat de ex-vriend [betrokkene 1] heeft zien lopen en dat ze zenuwachtig was.

Informatie van 1 oktober 2013

Ik lees hier een eenzijdig gesprek van de ex-vriend. Hierin geeft hij aan dat hij haar komt opzoeken. Ook zie ik dat hij schrijft dat hij hoopt dat [betrokkene 1] stikt in haar leugens.

Informatie van 18-19 september 2013

De ex-vriend heeft een brief voor haar en zal deze bij haar afleveren en bloemen aan de deur hangen.

Informatie van 27 augustus - 4 september 2013

Ik lees hier wederom diverse uitingen van boosheid richting [betrokkene 1] over de verbroken relatie en het verbroken contact. Op 1 september 2013 3.11 uur schrijft hij onder andere: “bijna dr jou ga ik voor doodslag de bak in met die rotsmoel v je. ”
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van verdachte aan aangeefster (als bijlage op pagina 36 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Doordat jij niet normaal kan communiceren omdat alle lijnen zijn geblokt kan ik niet anders dan t telkens zo te proberen (...). Mogen wij elkaar nog 1 keer zien.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van verdachte aan aangeefster (als bijlage op pagina 40-42 van het proces-verbaal genummerd PL0971 -2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 40) [betrokkene 1] ik moet praten
(p. 41) [betrokkene 1] ik hoop dat jij en ik eens kunnen praten (...) Praat eens met mij [betrokkene 1] aub.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een weergave van een WhatsApp gesprek met [verdachte] (als bijlage op pagina 45 van het proces-verbaal genummerd PL0971- 2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
3.18
uur 1 okt.- [verdachte] :
[betrokkene 1] , sorry, ik wist t allang 20 jf geleden. Je hebt nooit van me echt gehouden. Nu weer dit een ander.
3.24
uur 1 okt. - [verdachte] :
Hoop dat je stikt in je eugens, je brieve, je fb, je badoo en vooral in jezelf.
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een reeks e-mailberichten van verdachte aan aangeefster (als bijlage op pagina 58-62 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 58) 27 augustus 2013 13.21
Jij doet nog steeds zo tegen mij je wil me niet zien. Zouden we niet eerst maties worden kunnen dan niet afspreken.
27 augustus 2013 13.49
Ik zoek geen ruzie wou je niet vernederen wou alleen een keertje wat met je doen. (p. 59) 29 augustus 2013 22.50 Heb je me geblokt [betrokkene 1] ? ,
29 augustus 2013 23.36
Ik ben veranderd doe normaal tegen mij. We spele geen spel toch.
(p. 60) 30 augustus 2013 09.15
Ik was onderweg naar je dacht ik breng bloeme en parfum vr je kom met je prte. Ik zie dat dr iets goed mis bij je.
(p. 61) 4 september 2013 04.05
[betrokkene 1] is een gestoorde goedkope hoer kijk ze blok me.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 11-12 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2] :
Mijn buurvrouw [betrokkene 1] heeft aangifte gedaan van stalking. Ik ben er getuige van geweest dat iemand bloemen voor haar heeft achtergelaten. Ik weet dat het voor mijn vakantie is geweest in september (het hof begrijpt: 2013). Ik zag dat er een voertuig stopte ter hoogte van perceel nummer [1] in de straat (het hof begrijpt: [a-straat] ). Dit betreft de woning waar mijn buurvrouw [betrokkene 1] met haar twee zoons woont. Ik zag dat de bijrijder uitstapte en naar de woning van de buurvrouw liep. Ik zag dat hij naar de voordeur liep en hier aanbelde. Tevens zag ik dat hij door het raam aan het gluren was. Ook zag ik dat hij een bos bloemen in zijn hand had toen hij naar de deur liep. Ik zag dat de man de achtertuin van [betrokkene 1] inliep. Ik zag dat de man ook naar binnen keek via de ramen. De man heeft mij de bloemen overhandigd en vroeg hierbij of ik wilde doorgeven aan [betrokkene 1] dat het hem speet of woorden van gelijke strekking.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 21-24 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Na juni 2012 ben ik nog wel eens bij [betrokkene 1] geweest. Ik heb bloemen gestuurd naar [betrokkene 1] , snoepjes voor de jongens, brieven geschreven. Het klopt dat ik meerdere malen bij haar woning ben geweest om brieven en bloemen achter te laten. Ik liet ook wel eens iemand langsgaan met bloemen of een brief. Het klopt dat ik een buurtbewoner bloemen heb gegeven om aan [betrokkene 1] te geven. Ik heb op 30 oktober 2013 een aangetekende brief ontvangen van [betrokkene 1] . Ik heb de brief retour afzender gestuurd. Ik heb inderdaad brieven gestuurd. Ook zijn er whatsapgesprekken geweest. Ik kan me voorstellen zodra u dit leest dat dat als stalking gezien kan worden.”
6. Art. 38v luidde tussen 1 april 2012 tot 1 juli 2015, en dus ten tijde van het bewezenverklaarde:
"1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. [1]
3. (…)
4. (…) 5. (..)
6. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd."
7. Het hof heeft in zijn arrest onder het hoofd “Oplegging van straf en/of maatregel” het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof kan daarbij niet worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, zoals door de politierechter is opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, en oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uur, passend en geboden is.”
Het dictum houdt, voor zover hier van belang, in:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te Breukelen.
(…)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van I jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1977.”
8. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de “Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod)”,
Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer in:
"
4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
4.1
Algemene toepasbaarheid maatregel
In de praktijk doen zich strafbare feiten voor waarbij niet kan worden volstaan met geldboetes, taakstraffen of (lichte) vrijheidsstraffen, maar waar gerichte maatregelen nodig zijn om de omgeving te beschermen. Het kan hier gaan om situaties van aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aantast of om verdachten die - bijvoorbeeld bij bepaalde voetbalwedstrijden of tijdens het uitgaan - bij herhaling vernielingen aanrichten of openlijk geweld plegen. Tevens kan het gaan om een verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. In dergelijke situaties moet voorkomen worden dat de getuige of het slachtoffer ongevraagd op hinderlijke wijze met de verdachte dreigt geconfronteerd te worden. Zoals aan de orde is gesteld in het spoeddebat over het bericht dat Eindhoven een pedoseksueel niet mag weren (Handelingen II 2009/10, blz. 3665-3674), zijn ook buiten deze gevallen situaties denkbaar waarin de rechtsorde door het gedrag van verdachte dusdanig geschokt is dat het gewenst is dat de rechter een gerichte vrijheidsbeperkende maatregel kan opleggen. Om die reden wordt - mede op grond van het advies van het openbaar ministerie - voorgesteld de sanctie niet te beperken tot bepaalde in de wet omschreven gevallen maar deze algemeen toepasbaar te maken. Het wordt aan het oordeel van de strafrechter overgelaten in welke concrete gevallen een wijkverbod, contactverbod of meldplicht een passende sanctie is. De toepassing van de maatregel wordt wel beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen." [2]
9. Uit het voorgaande volgt dat de in art. 38v Sr bedoelde vrijheidsbeperkende maatregelen ingevolge het eerste lid onder 1° of 2° Sr kunnen worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het opnieuw begaan van strafbare feiten. [3] In de wettekst zijn wat betreft de motivering van de oplegging van deze maatregelen geen bijzondere voorschriften opgenomen. [4]
10. De steller van het middel voert onder verwijzing naar de hierboven aangehaalde memorie van toelichting aan dat “uit het arrest niet [kan] volgen of de maatregelen zijn opgelegd met als doel beveiliging van de maatschappij en/of ter voorkoming van het – opnieuw – begaan van strafbare feiten en, zo
één of beide doelen aan de oplegging ten grondslag zouden hebben gelegen, waarom daartoe in dit geval is besloten”.
11. Daarin kan ik de steller van het middel niet volgen, ook al kan aan haar worden toegegeven dat het hof geen enkele nadere overweging heeft gewijd aan de oplegging van de twee vrijheidsbeperkende maatregelen en dat een nadere motivering dienaangaande niet zou hebben misstaan. [5] Maar dat betekent niet dat het arrest daardoor aan nietigheid lijdt, in aanmerking genomen dat: – belaging die zich specifiek op een bepaalde persoon richt (vaak in de relationele sfeer) zich in het algemeen al kenmerkt door een hoog recidive-gehalte; – in het onderhavige geval meer in het bijzonder uit de bewijsvoering en het dictum (in onderlinge samenhang bezien) kan worden afgeleid dat het hof, om de woorden van de meergenoemde memorie van toelichting te gebruiken, tot het kennelijke oordeel is gekomen dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte ten aanzien van het slachtoffer [betrokkene 1] opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar haar zal gedragen, ook in en/of rondom de straat waar zij woont; – de verdachte heel goed geacht kan worden te begrijpen waarom het hof daartoe heeft beslist, gelet op zijn verklaring dat hij zich kan voorstellen dat zijn gedragingen gezien kunnen worden als stalking; en (zij het dat dit punt naar mijn inzicht van minder betekenis is) – de verdediging in de gehele procesgang bij de feitenrechter enkel naar aanleiding van de eis in eerste aanleg ter zake een opmerking heeft gemaakt, namelijk dat een contactverbod niet nodig zou zijn, en in hoger beroep niets heeft ingebracht tegen de eis van de advocaat-generaal om een contact- en gebiedsverbod conform het vonnis op te leggen. [6]
12. Overigens en indien de Hoge Raad zou oordelen dat het arrest om de door steller van het middel genoemde reden wel aan nietigheid lijdt, meen ik dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak kan vernietigen enkel voor zover het de oplegging van de straffen en de maatregelen betreft. [7] Daarmee wordt niet buiten het kader van het middel getreden, nu een middel dat gericht is tegen de opgelegde maatregel wordt aangemerkt als een middel tegen de strafoplegging in ruime zin. [8]
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met het oog op vooral de bestrijding van voetbalvandalisme is bij Wet van 30 juni 2015,
2.
3.In de toelichting op het middel wordt onder 6 ten onrechte gerept van “en/of”.
4.Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916,
5.In HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916,
6.De rechtbank had deze verboden (net als het hof) gegoten in de vorm van de maatregelen als bedoeld in art. 38v Sr, de advocaat-generaal dacht gezien zijn eis aan bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf.
7.Vgl. HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1161,
8.HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430,