‘
Artikel 1
Tussen de echtgenoten zal ten aanzien van hun beider vermogen generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan, doch slechts een deelgenootschap, inhoudende de verplichting van echtgenoten de vermeerdering van beider vermogen, die gedurende het deelgenootschap heeft plaatsgevonden, te delen, een en ander conform het bepaalde in de artikelen 132 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken.
(…)
Artikel 3
Bij ontbinding van het huwelijk of op enig tijdstip, waarop ieders rechten moeten worden vastgesteld, zullen:
a. de dan aanwezige klederen, lijflinnen en lijfsieraden in gebruik zijnde bij een der echtgenoten, geacht worden in de plaats te zijn getreden van de door de echtgenoot heden ten huwelijk aangebrachte en derhalve zijn of haar eigendom zijn.
b. de dan aanwezige inboedelgoederen geacht worden in de plaats te zijn getreden van de door de vrouw heden ten huwelijk aangebrachte of na heden door haar en voor haar rekening te zijn aangekocht en derhalve haar eigendom zijn;
zullen de sub a en b gemelde goederen eigendom zijn van de betreffende echtgenoot zonder enige verrekening en ongeacht wanneer, door wie of op welke wijze zij zijn verkregen; wordende de sub b gemelde goederen voorzoveel nodig door de comparant sub 1 nu en voor alsdan aan de comparant sub 2 geleverd.
(…)
Artikel 5
De deling geschiedt doordat de ene echtgenoot uit zijn vermogen zoveel aan de andere echtgenoot uitkeert, dat beider vermogen met een gelijk bedrag is vermeerderd. Heeft een der echtgenoten een verlies geleden, dat groter is dan de winst, die de andere echtgenoot heeft gemaakt, dan wordt aan de eerstbedoelde echtgenoot slechts de door de andere echtgenoot gemaakte winst uitgekeerd.
Artikel 6
De vermeerdering of vermindering van het vermogen van een echtgenoot wordt vastgesteld door van het bedrag, waarop zijn vermogen (…) op het ogenblik van de dag van verrekening wordt geschat, de aanvangswaarde van zijn stamvermogen af te trekken.
Het stamvermogen van een echtgenoot wordt gevormd door:
a. de goederen, die de echtgenoot bij aanvang van het huwelijk (…) bezat, verminderd met zijn toenmalige schulden;
b. de goederen, die de echtgenoot tijdens het bestaan van het huwelijk door erfopvolging, making, of schenking heeft verkregen (…) verminderd met de op die verkrijging drukkende schulden en lasten. Giften worden opgenomen onverschillig of zij tot beloning of om andere redenen zijn gedaan. Giften van geringere omvang worden niet opgenomen.
Artikel 7
De aanvangswaarde van de tot het stamvermogen behorende goederen wordt als volgt bewezen:
a. wat betreft de ten huwelijk aangebrachte goederen, uitsluitend door na te melden staat van aanbrengsten. Aangebrachte goederen, die op deze staat niet zijn vermeld, komen voor de berekening van het stamvermogen niet in aanmerking.
a. wat betreft de door erfopvolging, making of schenking verkregen goederen, door de betreffende akte van scheiding, of andere daarvan opgemaakte akte van verkrijging en bij gebreke daarvan, door de memorie van aangifte, volgens welke het recht van successie of van schenking is geheven.
(…)
Artikel 8
De uitkering, waartoe een echtgenoot jegens de andere krachtens de deling is gehouden, geschiedt in geld of goederen en is onmiddellijk opeisbaar, alles tenzij bij de deling een andere regeling wordt getroffen.
Voorts verklaarden de comparanten, dat door hen, behalve hun klederen, lijflinnen en lijfsieraden, ten huwelijk en onder het deelgenootschap vallende zaken worden aangebracht de goederen, opgenomen in een staat, die door de comparanten en mij, notaris, is ondertekenden aan deze minuut is gehecht.
(…)’.
1.3 Tussen partijen is een geschil ontstaan over de verrekening van het wettelijk deelgenootschap zoals dit tussen hen heeft bestaan en over de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap, waartoe – voor zover thans in cassatie nog van belang – behoort een door partijen in 2004 aangekocht perceel met daarop een in aanbouw zijnde woning, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats A] (hierna: de woning).