Conclusie
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
1.Inleiding
2.De feiten
Het geding in feitelijke instanties
geschilpunt inzake de schending van het verdedigingsbeginsel’heeft het Hof in punt 5.1 van zijn uitspraak als volgt omschreven:
4.Het geding in cassatie
middel 1komt belanghebbende met motiveringsklachten op tegen het oordeel van het Hof dat zij onvoldoende zou hebben weersproken dat zij niet alleen van aanvang af heeft geweten dat zij met de in geding zijnde transacties betrokken was bij carrouselfraude, doch ook een actieve rol heeft vervuld waardoor haar geen beroep toekomt op het verdedigingsbeginsel.
middel 3komt belanghebbende op tegen het door het Hof voorbijgaan aan het door belanghebbende gedane bewijsaanbod. Belanghebbende betwist dat dit aanbod niet zodanig is gespecificeerd dat het ook ziet op het nog in geding zijnde geschilpunt.
5.De vaststellingsovereenkomst: hetgeen (nog) in geschil is
Strekt het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel zich uit tot de btw?
een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht(…), dat zelfs bij ontbreken van elke regeling betreffende procedure in acht moet worden genomen (…).” [16]
in alle situaties die door het Unierecht worden beheerst,
maar niet daarbuiten. In zoverre heeft het Hof er reeds aan herinnerd dat het een nationale regeling die niet binnen het kader van het Unierecht valt, niet aan het Handvest kan toetsen. Wanneer daarentegen een nationale regeling binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt, moet het Hof, (…) alle uitleggingsgegevens verschaffen die de nationale rechter nodig heeft om te kunnen beoordelen of deze regeling verenigbaar is met de grondrechten waarvan het de eerbiediging verzekert (…)
voor de lidstaten wanneer deze optreden binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie.”
wanneer zij besluiten nemen die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, (…)
wordt met belastingboeten en strafvervolging wegens belastingfraude, zoals die waarvan de verdachte in het hoofdgeding het voorwerp is of is geweest wegens verstrekking van onjuiste inlichtingen op btw-gebied, uitvoering gegeven aan de artikelen 2, 250, lid 1, en 273 van richtlijn 2006/112 (voorheen de artikelen 2 en 22 van de Zesde richtlijn) en artikel 325 VWEU [24] , en dus aan het recht van de Unie in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest.
nationale regelingen die als grondslag dienen voor die belastingboeten en strafvervolgingen niet zijn vastgesteld om uitvoering te geven aan richtlijn 2006/112, doet niet af aan die vaststelling, aangezien met de toepassing van deze regelingen wordt beoogd schending van de bepalingen van deze richtlijn te bestraffen en dus uitvoering te geven aan de door het Verdrag [25] aan de lidstaten opgelegde verplichting om gedragingen waarmee de financiële belangen van de Unie worden geschaad, effectief te bestraffen.”
Btw-fraude en EU-beginselen; recht zeker?”, TFB 2014/01, aan dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor de btw van toepassing is: [34]
De invloed van het Europese Handvest op de btw”, BTW-bulletin 2013/19, geeft zij aan:
7.Kunnen (vermeende) fraudeurs het verdedigingsbeginsel inroepen?
,ECLI:EU:C:1998:222, van 23 maart 2000, Diamantis, C-373/97, ECLI:EU:C:2000:150, en van 14 december 2000, Emsland Stärke, C-110/99, ECLI:EU:C:2000:695.
positieveUnierecht is. Ik meen dat dit zeker niet ruimer dan dat kan en mag worden uitgelegd.
eeniedertegen wie een bezwarend besluit dreigt te worden genomen, moet de gelegenheid krijgen om zijn standpunt kenbaar te maken, [48] ongeacht – althans dat lees ik er in – of de betrokkene te goeder trouw is, dan wel heeft gefraudeerd. In dit verband merk ik op dat in de zaak die heeft geleid tot het arrest Sopropé, een vermoeden van fraude in het spel was. Aanleiding voor deze zaak was immers de conclusie van de (Portugese) douane dat bij de door Sopropé verrichte invoertransacties, gebruik was gemaakt van valse certificaten van oorsprong en transportdocumenten. [49] De vraag of Sopropé bij deze fraude betrokken was, bleef geheel in het midden (de verwijzende rechter had overigens ook niet gevraagd of dit van belang was): het HvJ toetste alleen aan het verdedigingsbeginsel.
in een situatie als de onderhavige, waaruit genoegzaam blijkt dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige omzetbelastingfraude” geen plaats is voor toepassing van het verdedigingsbeginsel. [50] Uit hetgeen ik in dit onderdeel heb betoogd volgt dat dit oordeel naar mijn overtuiging getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Dit betekent dat het tweede middel in zoverre slaagt.
Is het verdedigingsbeginsel in casu geschonden?
en alvorens een besluit wordt genomendat zijn belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden (zie arrest M., EU:C:2012:744, punt 87 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals vermeld in punt 31 van het onderhavige arrest moet dat recht worden geëerbiedigd, ook al voorziet de toepasselijke regeling niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit (zie arrest G. en R., EU:C:2013:533, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).”
geen absolute gelding hebben, maar beperkingen kunnen bevatten, mits deze
werkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belangdie met de betrokken maatregel worden nagestreefd, en (…) niet zijn te beschouwen als een
onevenredige en onduldbare ingreep, waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast (…) [52] .”
waarmee de financiële belangen van de Unie worden geschaad, effectief te bestraffen.”
het nagestreefde doel in aanmerking genomen, geen onevenredige en onduldbare ingreep impliceren waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast (zie in die zin reeds aangehaald arrest Dokter e.a., punt 75, en arrest van 18 maart 2010, Alassini e.a., C-317/08 – C-320/08, Jurispr. blz. I‑2213, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).”
aangezien betaling kan worden uitgesteldin geval van bezwaar en de uitnodiging tot betaling
kan worden geschorst in afwachtingvan de uitkomsten van bezwaar (en beroep) krachtens de nationale regels.”
Wanneer een inspectieprocedure verschillende maanden in beslag neemt, ter plaatse verificaties worden verricht, de betrokken onderneming wordt gehoord en haar verklaringen in het dossier worden opgenomen, is het vermoeden gewettigd dat deze onderneming de redenen kende waarom de inspectieprocedure was ingesteld, alsook de aard van de feiten die haar werden verweten.
1.1. Reikwijdte van het onderzoek
9.Wat zijn de gevolgen van schending van het verdedigingsbeginsel?
om een vergissing te corrigeren of individuele omstandigheden aan te voeren die ervoor pleiten dat het besluit wordt genomen, niet wordt genomen of dat in een bepaalde zin wordt besloten(…).”
omdat de betrokken[en] (…) elementen ter rechtvaardigingvan de beëindiging van hun bewaring hadden kunnen aanvoeren.
staat het immers aan de nationale rechter om aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval na te gaanof, wanneer hij van oordeel is dat sprake is van een onregelmatigheid die het recht om te worden gehoord aantast, de administratieve procedure een andere afloop had kunnen hebben, omdat de betrokken onderdanen van derde landen elementen ter rechtvaardiging van de beëindiging van hun bewaring hadden kunnen aanvoeren.”
vastgestelde besluit op die grond nietig moet worden verklaard, verplicht is om het tegen dat besluit ingestelde beroep af te doen dan wel of hij kan overwegen om de zaak terug te verwijzen naar de bevoegde bestuursinstantie.”