Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het cassatiemiddel
partijenvan een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep kunnen komen. Een hoger beroep kan slechts worden ingesteld tegen de wederpartij(en) uit de eerste aanleg [4] ; niet tegen een persoon die in eerste aanleg niet in het geding betrokken was [5] . Deze regel is van openbare orde en dient zo nodig ambtshalve te worden toegepast [6] . In de dagvaardingsprocedure is de eisende partij en in hoger beroep de appellante degene die bepaalt wie als wederpartij in het geding wordt betrokken, zodat de keuze van de juiste perso(o)n(en) in haar risicosfeer ligt [7] .
tezamenuitoefenen. Dit laatste brengt naar het oordeel van het hof mee dat het hoger beroep had moeten worden ingesteld tegen de gezamenlijke vereffenaars (wat betreft het principaal appel) onderscheidenlijk door de gezamenlijke vereffenaars (wat betreft het incidenteel appel). Nu [eiseres] haar hoger beroep heeft ingesteld tegen [verweersters]
pro se, kan zij niet worden ontvangen in haar principaal appel. [verweersters], die hun hoger beroep uitsluitend tezamen met [eiseres] hadden kunnen instellen, dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun incidenteel appel, aldus het hof [19] .
tezamenuitoefenen, tenzij de kantonrechter anders heeft bepaald. Daden van gewoon onderhoud en tot behoud van de goederen, en in het algemeen daden die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder van hen zo nodig zelfstandig worden verricht. Mijns inziens had het gerezen procedurele probleem kunnen worden opgelost indien de meest gerede partij op grond van art. 4:198 BW aan de kantonrechter het verzoek had gedaan te bepalen dat in dit bijzondere geval – vanwege tegenstrijdig belang – de erfgenamen in dit geding hun bevoegdheden als vereffenaars van de nalatenschap
niettezamen uitoefenen. Die route is echter niet gevolgd. Een andere oplossing had kunnen zijn dat de rechtbank een vereffenaar benoemt op de voet van art. 4:203 BW; deze treedt dan op als vereffenaar in plaats van de gezamenlijke erfgenamen [22] . Ook die route is in deze zaak niet gevolgd.
pro seals in haar hoedanigheid van mede-vereffenaar, op de hoogte van het (door haarzelf) ingestelde hoger beroep. Om alle vereffenaars in het geding te betrekken was het dagvaarden van “de gezamenlijke vereffenaars” of een appeldagvaarding, uitgebracht door [eiseres]
pro seals appellante aan [eiseres]
in haar hoedanigheid van mede vereffenaarals mede-geïntimeerde, niet nodig. Een dergelijke actie was evenmin nodig om het gezag van gewijsde van de door het hof te geven beslissing in hoger beroep zich te laten uitstrekken over alle gezamenlijke erfgenamen. Weliswaar is er onderscheid tussen de formele procespartij (de vereffenaars q.q. als vertegenwoordiger van de gezamenlijke erfgenamen) en de materiële procespartij (de vertegenwoordigde, te weten de gezamenlijke erfgenamen), maar dit neemt mijns inziens niet weg dat de door het hof te geven inhoudelijke beslissing bindend zou zijn zowel voor [eiseres] als voor [verweersters] [23] . Kortom, de – op zichzelf formeel correcte – toepassing van de hoofdregel door het hof diende in dit bijzondere geval geen enkel nuttig doel. Onderdeel 2 slaagt om deze reden. Het bestreden arrest kan in dat geval niet in stand blijven.
Onderdeel 1klaagt dat het hof heeft miskend dat [eiseres] (voor zich) zelfstandig recht en belang heeft om tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep in te stellen. Deze klacht mist feitelijke grondslag: het hof heeft niet beslist dat [eiseres] geen recht en belang zou hebben om hoger beroep tegen het vonnis in te stellen. Het oordeel van het hof houdt in dat [eiseres] (als zij recht en belang zou hebben om hoger beroep in te stellen) niet de juiste personen in het geding in appel heeft betrokken.