ECLI:NL:GHAMS:2014:5112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
200.142.155-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid en hoedanigheid van procespartijen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van partijen in hoger beroep. De appellante, een van de drie dochters van de overleden erflater, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had in haar vonnis overwogen dat de instemming van appellante ontbrak voor de voortzetting van de procedure, waardoor de vordering van de erflater niet kon worden voortgezet door de geïntimeerden, de andere dochters van de erflater. De rechtbank had de vordering van de erflater tot een bedrag van € 6.679,12 toegewezen, maar appellante was het hier niet mee eens en heeft grieven ingediend.

In het hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en gezamenlijk als vereffenaars optreden. Dit betekent dat het hoger beroep tegen de erflater als eiser moet worden ingesteld door en tegen de gezamenlijke vereffenaars. Aangezien appellante haar hoger beroep uitsluitend tegen de geïntimeerden heeft ingesteld, heeft het hof geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het principaal appel. Evenzo zijn de geïntimeerden niet-ontvankelijk verklaard in hun incidenteel appel, omdat zij niet als procespartij zijn toegelaten.

Het hof heeft besloten dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en openbaar uitgesproken op 2 december 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.142.155/01
zaaknummer rechtbank : C/14/141670 / HA ZA 12-383
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 december 2014
inzake
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.M. Ros te Schagen,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonend te [woonplaats],
en
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. M. Dekker te Purmerend.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] respectievelijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 14 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2013, gewezen tussen (naar het hof begrijpt) [X] (de vader van partijen) als eiser en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel met één productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog (zo begrijpt het hof) de vordering van wijlen [X] (thans [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]), althans de erven van [X], zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in het hoger beroep, althans bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden. In incidenteel appel vorderen zij dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vordering van wijlen [X] is afgewezen en alsnog die vordering, althans een bedrag dat het hof juist acht, zal toewijzen. Zowel in principaal als in incidenteel appel vorderen zij veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in beide instanties, waaronder ook de nakosten.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen zijn de drie dochters van [X] (hierna: erflater), die op 23 maart 2011 is overleden. Zij zijn de enige erfgenamen van erflater en hebben diens nalatenschap beneficiair aanvaard.
Erflater heeft [appellante] gemachtigd om vanaf 22 oktober 2007 zijn financiële zaken te behartigen. Tevens is [appellante] gedurende enige tijd als mederekeninghouder gemachtigd geweest om over de bankrekening van erflater te beschikken.
Erflater heeft [appellante] op 2 maart 2011 gedagvaard en gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 12.466,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2009 over een bedrag van € 11.514,36, wegens onrechtmatig handelen van [appellante] doordat zij zich voor erflater bestemde bedragen heeft toegeëigend.
3.2.
In het na het overlijden van erflater op 16 oktober 2013 gewezen vonnis heeft de rechtbank onder het kopje “Ontvankelijkheid” overwogen dat zowel voor schorsing van de procedure als voor voortzetting van de procedure (het hof begrijpt: voortzetting van de procedure aan de zijde van erflater door [geïntimeerde sub 1] en [appellante]) de instemming van [appellante] ontbrak. Dit brengt mee, aldus de rechtbank, dat het geding niet geschorst is geweest, maar daarentegen is voortgezet op naam van erflater, en dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet als eisers kunnen worden ontvangen.
3.3.
De rechtbank heeft de vordering van erflater tot een bedrag van € 6.679,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2009 toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.4.
In het incidenteel appel stellen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich op het standpunt dat, nu de appeldagvaarding is uitgebracht jegens hen als rechtsopvolgers van erflater, alsnog rekening kan worden gehouden met hun stellingen, inhoudende dat het gehele bedrag van de vordering van erflater dient te worden toegewezen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet-ontvankelijk zijn in het incidenteel appel, omdat zij geen grieven hebben gericht tegen de beslissingen van de rechtbank dat zij niet als eisers kunnen worden ontvangen en het geding wordt voortgezet op naam van erflater.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
De beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij is van openbare orde en komt in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid aan de orde. Dit brengt met zich dat, nu het bestreden vonnis is gewezen op naam van erflater als eiser en erflater ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep was overleden, het hof zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel ambtshalve dient te toetsen of de betrokkenen in het hoger beroep de bevoegdheid hebben om in rechte op te treden. De rechtbank heeft [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet als procespartij toegelaten, zodat zij in hoger beroep noch als appellant noch als geïntimeerde in persoon kunnen optreden.
Partijen hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard en zijn ingevolge artikel 4:195 lid 1 BW gezamenlijk vereffenaar van de nalatenschap. Op een enkele zich in deze zaak niet voordoende uitzondering na, oefenen de erfgenamen op grond van artikel 4:198 BW hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uit. Dit brengt met zich dat na het overlijden van erflater als eiser in eerste aanleg het hoger beroep dient te worden ingesteld tegen en door de gezamenlijke vereffenaars. Nu [appellante] haar hoger beroep uitsluitend tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft ingesteld, dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in het principaal appel. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], die hun hoger beroep uitsluitend samen met [appellante] hadden kunnen instellen, dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun incidenteel appel.
3.6.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal het hof bepalen dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd als na te melden.

4.Beslissing

Het hof:
In principaal appel
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
In incidenteel appel
verklaart [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
In principaal en incidenteel appel
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.J. Driessen-Poortvliet en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.