Uitspraak
25 juni 1991
Strafkamer nr.
2583 Besch.
JM
1.De bestreden beschikking
1. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
orhet geval het beklag gegrond mocht v/orden bevonden, zou.
Indien daarna mocht blijken, dat aan de daaruit voortvloeiende last tot teruggave niet kan worden voldaan, met toepassing van het aan art. 119. tweede lid, van voormeld wetboek ten grondslag liggende be-glnsel kunnen worden overgegaan tot uitbetaling van de ln dit tweede lid bedoelde prijs".
2. Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
:"Vit de stukken, ln het bijzonder uit de overeenstemmende serienummers, ls aannemelijk dat voormelde goederen ln de nacht van 3 op 4 februari 1997 ontvreemd zijn uit de winkel van [betrokkene 1], gevestigd te Lelden zulks niettegenstaande de mededeling van klaagster ln raadkamer dat zij voormelde goederen al eerde
r,te weten op 31 december 1986, als huwelijkscadeau heeft ontvangen
."
,terwijl niet uit de stukken blijkt, dat klaagster en/of haar raadsman van die stukken heeft kunnen kennis nemen.
3.De conclusie van het Openbaar Ministerie
bln verband met een mogelijk door klaagster gepleegd strafbaar feit onder haar ln beslag genomen - voor tover thans van belang -i
Idraadkamer medegedeeld dat de In beslag genomen goederen ten onrechte, Immers zonder eerst de beslissing van de rechter af te wachten, reeds zijn teruggegeven aan de verzekeraar Royal Nederland, voor wie A. Klwlt Experts als gemachtigde optrad.
5.Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft, en terugwijzing moet volgen.
6.Beslissing
.
Het cassatieberoep is (tijdig en regelmatig) ingesteld tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 8 november 1988. Er zijn twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel houdt in dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het niet in staat is de gevraagde teruggave te gelasten omdat, naar de Procureur-Generaal heeft medegedeeld, de inbeslaggenomen goederen inmiddels - ten onrechte - zijn teruggegeven aan een derde.
Ik acht het middel gegrond. Uw Raad heeft - zoals in de schriftuur vei-meld - in NJ 79, 62^ beslist dat deze omstandigheid er niet aan in de weg staat op het beklag te beslissen en in geval van gegrondbevinding de daaruit voortvloeiende last tot teruggave te geven (vgl. Melai, aant. 3 op 119 Sv en de daargenoemde NJ 80, 93 en Hof Amsterdam NJ 84, 808; Vellinga- Schootstra, Inbeslagneming p. 228 en 238).
In NJ 83, 122, DD 87.949 en DD 87.281 zijn andersluidende beslissingen gegeven, maar dit betroffen gevallen waarin sprake was van een doorkruising van het samenstel van regels betreffende teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen uit Sv door art. 7 Invorderingswet.
Het tweede middel houdt in dat het Hof acht heeft geslagen op stukken waarvan uit de stukken niet blijkt dat de verdediging daarvan kennis droeg (en waarvan zij, naar in de toelichting gesteld wordt, ook geen kennis droeg).