Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld.
(i) Krachtens art. 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
Ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv (in eerste aanleg) en art. 511g, tweede lid, Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.
(ii) Als wettig bewijsmiddel zal veelal een (in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek opgesteld) financieel rapport in het geding zijn gebracht met een beredeneerde, al dan niet door de methode van vermogensvergelijking verkregen, begroting van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. Een dergelijk rapport is doorgaans zo ingericht dat daarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de verschillende posten die door de opsteller(s) van het rapport aan het totale wederrechtelijk voordeel ten grondslag worden gelegd.
In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een financieel rapport als zojuist bedoeld te doen berusten.
(iii) Indien en voor zover een in het financieel rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen en die gevolgtrekking - blijkens vaststelling door de rechter - door of namens de betrokkene niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, kan de rechter bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport. (iv) Indien door of namens de betrokkene zo een gevolgtrekking wel voldoende gemotiveerd is betwist, dienen aan de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel nadere eisen te worden gesteld. In dat geval zal de rechter in zijn overwegingen met betrekking tot die schatting moeten motiveren op grond waarvan hij ondanks hetgeen door of namens de betrokkene tegen die gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd, die gevolgtrekking aanvaardt. Indien de rechter de aan het financieel rapport of aan andere wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, die hij bij zijn oordeel daaromtrent betrekt en die redengevend zijn voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in de overwegingen (samengevat) weergeeft onder nauwkeurige vermelding van de vindplaatsen daarvan, is aan de uit art. 359, derde lid, Sv voortvloeiende verplichting voldaan (vgl. HR 26 maart 2013, LJN BV9087).
6. Kennelijk – het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2014 geeft geen nadere informatie– is namens de betrokkene slechts aangevoerd dat de betrokkene stelt de benzine voor een veel lager bedrag te hebben verkocht dan de economische waarde ervan. Deze stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd, en van een voldoende betwisting van het financiële rapport is dan ook geen sprake. Het Hof kon derhalve de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontlenen aan het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 11 november 2011 en volstaan met de vermelding daarvan als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport, hoewel ik mij ook had kunnen voorstellen dat daarbij de inkoopprijs van een liter benzine en niet de consumentenprijs als rekenfactor was gehanteerd.
7. Het Hof is er dus op grond van voormeld Rapport van uitgegaan dat 2.750 liter benzine ten goede is gekomen aan de betrokkene en dat deze hoeveelheid benzine een economische waarde van € 4.000,00 vertegenwoordigde. Met zijn overweging dat aan het voorgaande niet afdoet dat de betrokkene stelt de benzine later voor een veel lager bedrag te hebben verkocht, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat deze verklaring van de betrokkene niet aannemelijk is geworden. In het licht van hetgeen namens de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Het stond het Hof onder deze omstandigheden vrij om uit te gaan van de economische waarde van de benzine bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het bestreden oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl te dien aanzien evenmin van een motiveringsgebrek sprake is.
9. Het
tweede middelklaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat geen rechtsgevolg behoefde te worden verbonden aan de vaststelling dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden.