3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2010 heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de bij het proces-verbaal gevoegde schriftelijke aantekeningen. Die aantekeningen houden in, voor zover hier van belang:
"11. [Betrokkene] is dan ook van mening dat de bewezenverklaarde periode waarop de berekening van het WWV aansluit, op een evidente misslag berust en rechtens niet kan dienen als basis voor de berekening van het WWV en ook in strijd is met de in artikel 6 EVRM verankerde rechten op een eerlijk proces.
12. [Betrokkene] is bovendien van mening dat hij - daarbij de redenering van de rechtbank volgend - met de overlegging van het vonnis in de zaak van de medeverdachte, afdoende heeft aangetoond dat hij met de ingevoerde drugs (in de periode 1 oktober 2005 tot en met 8 november 2005) niet "iets" heeft gedaan (andere strafbare feiten) wat naar het criterium van de wet aannemelijk WWV zou hebben opgeleverd. (...)
15. De verklaring van [betrokkene] aangaande de contante uitgaven 2003 die de rechtbank in aanmerking heeft genomen (met uitzondering van de onder 7 en 8 opgenomen stortingen) komt er in het kort op neer dat die uitgaven zijn verricht met spaargeld, inkomen uit de bosbouw in Suriname en de verkoop van machines die [betrokkene] destijds heeft aangeschaft voor de bosbouw, en dus vermogen betreft waarover [betrokkene] ook al voor 2003 kon beschikken c.q. beschikte.
16. [Betrokkene] heeft naar eigen zeggen in de periode dat hij werkzaam was in dienst van het leger (1990-1999) circa € 3000,- euro per jaar verdiend, derhalve in totaal een bedrag van circa € 27.000. Uitgaven voor levensonderhoud (buiten de kazerne) worden door [betrokkene] in die periode begroot op € 1.000,-, per jaar. Daarnaast heeft [betrokkene] gedurende zijn diensttijd ook gewerkt in de bosbouw, waarmee hij naar zijn inschatting minimaal € 7.000, heeft verdiend. Ook heeft defensie nog tijdens zijn diensttijd een bedrag van € 1000,- spaarloon uitgekeerd. Al met al beschikte [betrokkene] bij zijn vertrek bij defensie dus minimaal over een gespaard vermogen ad totaal € 26.000.
17. In de periode van 2000 tot en mei 2002 is [betrokkene] werkzaam geweest in de bosbouw samen met [betrokkene 1]. Per opdracht werd gezamenlijk circa € 1.000 euro verdiend. Op basis van gemiddeld 4 opdrachten per week berekent [betrokkene] zijn inkomen uit werkzaamheden in de bosbouw op € 24.000,- per jaar. Daartegenover stonden slechts zeer beperkte uitgaven voor levensonderhoud van maximaal € 1.500,- per jaar en alsmede aftrekposten voor kosten voor brandstof en onderhoud ad circa € 3.500 per jaar. Aldus komt [betrokkene] tot een bedrag aan gespaard vermogen ad € 15.500,- per jaar. Over de totale periode dus totaal een bedrag van € 31.000,-.
18. Over de periode 1990 - 2002 heeft [betrokkene] gaandeweg € 20.000 van het hiervoor becijferde gespaarde vermogen geïnvesteerd in allerlei machines benodigd voor de bosbouw. Die machines heeft [betrokkene] uiteindelijk voor een bedrag van € 30.000 verkocht. Daarmee kan het gespaarde vermogen van [betrokkene] ultimo 2002 dus berekend worden op € 67.000 (=26.000 + 31.000 + 30.000 - 20000) en ook contante uitgaven worden verklaard.
19. [Betrokkene] bestrijdt ook dat de stortingen op de en/of rekening, in het financieel rapport onder 7 en 8, van hem afkomstig zijn en/of door hem zijn verricht (p. 10, 217, 226 , 227 en 228)."