AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Verduistering en de uitleg van 'toebehoren' in het strafrecht
In deze zaak gaat het om de veroordeling van de verdachte voor verduistering, oplichting en diefstal, waarbij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte bij verstek heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf weken. De verdachte had geldbedragen ontvangen van [betrokkene 1] voor de aankoop van goederen, maar heeft deze niet geleverd. De Hoge Raad behandelt de cassatiegronden van de verdachte, waarbij de eerste klacht betreft het niet schorsen van het onderzoek ter terechtzitting, ondanks dat de verdachte uit anderen hoofde gedetineerd was. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet gehouden was het onderzoek te schorsen, omdat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De tweede klacht betreft het gebruik van verklaringen van de verdachte die hij eerder had afgelegd, waarbij de Hoge Raad stelt dat een Salduz-verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd. De derde klacht betreft de uitleg van 'toebehoren' in de context van verduistering. De Hoge Raad bevestigt dat het civielrechtelijke eigendomsbegrip niet altijd doorslaggevend is voor de strafrechtelijke beoordeling van toebehoren. De Hoge Raad concludeert dat het hof terecht heeft geoordeeld dat het geldbedrag in strafrechtelijke zin aan [betrokkene 1] is blijven toebehoren, omdat de verdachte het geld had ontvangen met de specifieke bedoeling om goederen te kopen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de veroordeling.
Voetnoten
1.Ook het arrest vermeldt dat de verdachte uit anderen hoofde verblijvende is in de P.I. Flevoland te Lelystad.
2.De handtekening van de persoon die deze aan de verdachte heeft uitgereikt ontbreekt op de akte. De verdachte heeft wel getekend voor ontvangst. Over de rechtsgeldigheid van de betekening van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2013 wordt niet geklaagd.
3.HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Scholten, rov. 3.33 en 3.34. Voor de behandeling in hoger beroep, zie rov. 3.35 t/m 3.40. Voorts HR 20 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8508, NJ 1990/798, m.nt. Van Veen. 4.Vgl. HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:1773 en de daaraan voorafgaande conclusie. Zie in algemene zin HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:BH3084, NJ 2009/351, m.nt. Schalken. 5.Voor oudere jurisprudentie, waarin de termen eigendom en toebehoren in sterkere mate met elkaar lijken te worden verbonden, kan worden gewezen op HR 20 april 1891, W. 6030, HR 25 mei 1926, NJ 1926, p. 708, W. 11545, HR 13 februari 1933, NJ 1933/580 en HR 12 februari 1952, NJ 1952/700.
7.Vgl. voor de situatie in het kader van een ‘lening’ HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:32, NJ 2014/187, m.nt. Keijzer. 8.H.A. Demeersseman, De autonomie van het strafrecht, diss. (VU), Arnhem: Gouda Quint, 1985, p. 179-180.
9.H.J.B. Sackers, ‘Verduistering’, in: Fraudedelicten, Studiepockets strafrecht, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 2000, p. 45 e.v.
10.Machielse in Noyon, Langemeijer & Remmelink, aant. 4 op art. 321 Sr.
11.Ook De Hullu spreekt in dit verband van “een eigen accent”. Vgl. J. de Hullu,
12.Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee voorafgaand aan dit arrest, die in dit verband de term ‘doelbinding’ gebruikt.
15.Zie de overwegingen betreffende de strafoplegging in het arrest. Zie voorts de als bewijsmiddel 2 opgenomen verklaring van de verdachte, inhoudende: “Ze bestelden via mij bij de [A] een badcombinatie, een douchecombinatie en een wastafelcombinatie.” Uit de bewijsmiddelen 1 en 2 volgt voorts dat de verdachte voor zijn bemiddelende rol een bedrag aan provisie ontving.