Conclusie
[verzoeker],
De Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
eerste klachtvan middel I heeft het hof in rov. 4.8 het recht geschonden door de verklaring van [betrokkene 2] aan te merken als een instemmingsverklaring, hoewel deze niet aan de wettelijke eisen voldoet.
1.4naar mijn mening ten onrechte dat het hof de strikte waarborgen die de wet geeft als het om vrijheidsbeneming gaat, heeft veronachtzaamd. Het hof heeft immers getoetst of aan de in art. 29b lid 5 Wjz bedoelde waarborg is voldaan en heeft geoordeeld dat dit het geval is.
1.3op een uitspraak van hof Den Haag van 6 augustus 2008 (ECLI:NL:GHDHA:2008:BE9979). Daarin overwoog het hof Den Haag dat reeds niet aan art. 29b lid 5 Wjz was voldaan omdat de gedragswetenschapper verklaart in te stemmen dat zich een geval als bedoeld in art. 29b lid 3 Wjz voordoet, maar niet verklaart dat zij instemt met de verklaring van BJZ dat een dergelijk geval zich voordoet. Naar het oordeel van het hof Den Haag was in dat geval tevens inhoudelijk niet aan de strekking van art. 29b lid 5 Wjz voldaan, omdat de verklaring van de gedragswetenschapper iedere argumentatie met controleerbare en verifieerbare feiten en omstandigheden ontbeerde. Het door het hof Den Haag beoordeelde geval verschilt dus in zoverre van het onderhavige geval. Ik lees daarin dan ook niet de opvatting, dat een minder gelukkige formulering van de verklaring als bedoeld in art. 29b lid 5 Wjz, die overigens wel voldoet aan de strekking van die bepaling, reeds tot de conclusie zou moeten leiden dat niet is voldaan aan de door art. 29b Wjz gestelde eisen.
1.5voldoet de verklaring niet aan de eisen van art. 29b lid 5 Wjz, nu daarin niet wordt vermeld dat de gedragswetenschapper instemt met de verklaring van BJZ maar de gedragswetenschapper zelf oordeelt dat de situatie als bedoeld in art. 29b lid 3 Wjz aan de orde is waardoor de controlefunctie van de verklaring verloren gaat, te meer nu de verklaring niet vermeldt dat kennis is genomen van het verzoekschrift van BJZ. Het middel kan worden toegegeven dat de formulering van de conclusie van [betrokkene 2] varieert op art. 29b lid 3 Wjz. De strekking ervan voldoet volgens het feitelijke oordeel van het hof echter aan art. 29b lid 5 Wjz. Het hof heeft dus door de formulering heen gekeken naar de strekking van de verklaring en geoordeeld dat sprake is van een verklaring als bedoeld in art. 29b lid 5 Wjz. Om die reden mist de klacht feitelijke grondslag. Ten overvloede: het feitelijke oordeel van het hof komt mij niet onbegrijpelijk voor.
tweedeklacht van middel I ziet op rov. 4.9. Daarin verwerpt het hof het betoog dat [betrokkene 2] in haar instemmingsverklaring geen gebruik had mogen maken van de ondeugdelijke instemmingsverklaring van [betrokkene 1]. Nu gebleken is dat [betrokkene 2] [verzoeker] niet heeft kunnen spreken omdat [verzoeker] niet aan het onderzoek door haar wilde meewerken en uit de overige (dossier)informatie voldoende blijkt van de zorgwekkende situatie van [verzoeker], staat het feit dat [verzoeker] niet persoonlijk door een gedragswetenschapper is onderzocht niet in de weg aan het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing. [verzoeker] heeft de gelegenheid gekregen om in het kader van hoor en wederhoor te reageren, maar van die gelegenheid geen gebruik gemaakt, aldus het hof.
onder 2.4verwijst naar het betoog van [verzoeker] in hoger beroep, voldoet het middel niet aan de daaraan te stellen eisen nu het verzuimt aan te geven, onder vermelding van vindplaatsen in de stukken van het geding, waar een dergelijk betoog is gehouden.
2.5de kwalificatie dat de gedragswetenschapper niet tot een zelfstandig oordeel is gekomen.