1 De feiten en het procesverloop zijn ontleend aan de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 en 28 maart 2012 en van de bestreden beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 19 juni 2012, rov. 2.1 e.v.
2 Wet van 22 april 2004, houdende regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg.
3 Het dossier bevat een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper gedateerd 26 maart 2012. Deze verklaring vermeldt dat het gaat om een verklaring als bedoeld in artikel 29c lid 4 Wjz. Het dossier bevat voorts een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wjz gedateerd 12 april 2012. Blijkens rov. 2.4 van zijn beschikking heeft het hof de verklaring van 26 maart 2012 (mede) aangemerkt als een verklaring als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wjz.
4 Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2012 (blad 2) is bedoeld: ongedaanmaking van de plaatsing en als dat niet mogelijk is schadevergoeding.
5 HR 24 juni 2011, LJN: BQ2292, NJ 2011/390 m.nt. S.F.M. Wortmann.
6 Zie J.E. Doek, P. Vlaardingerbroek, Jeugdrecht en jeugdzorg, Amsterdam: Elsevier Juridisch 2009, p. 352 e.v.; Asser/De Boer I* 2010, nr. 862c e.v.
7 Vgl. HR 19 oktober 2012, LJN BQ4724, NJ 2012/653 m.nt. S.F.M. Wortmann.
8 Kamerstukken II 2005/06, 30644, nr. 3, p. 2.
9 J.E. Doek, P. Vlaardingerbroek, a.w. , p. 648 e.v.; J. Huijer en I. Weijers, 'Tekortkomingen bij de uithuisplaatsing', NJB 2012/2238; R. Bakker en B. Bentem, 'Het indicatiebesluit: waarborg of formaliteit', in: C. Forder, W. Duijst, A. Wolthuis (red.), Kindervriendelijke opsluiting, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 2012, p. 115.
10 Artikel 3 lid 3 Wjz stelt onder meer de beslissing van de kinderrechter ex artikel 1:261 lid 4 BW daarmee gelijk.
11 Een beschrijving van de problemen of dreigende problemen van de cliënt, de ernst en de mogelijke oorzaken daarvan (sub a); een beschrijving van de in verband daarmee benodigde zorg en het met die zorg beoogde doel (sub b); de termijn gedurende welke de aanspraak geldt nadat de in het besluit voorziene zorg is aangevangen (sub c); de termijn waarbinnen de aanspraak tot gelding moet zijn gebracht (sub d) en een advies wie de zorg kan of kunnen verlenen (sub e).
12 De kinderrechter is bevoegd in de bestuursrechtelijke rechtsgang (artikel 5 lid 5 Wjz).
13 Besluit van 1 december 2009, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in verband met de financiering, Staatsblad 2009/534, toelichting sub 4.
14 Vgl. MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 644, nr. 3, p. 21 en (ad art. 29e) 22-23; Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II, 2006/07, 30644, nr. 7, p. 3 en 14.
15 Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II, 2006/07, 30644, nr. 7, p. 3.
16 Zie J.E. Doek, P. Vlaardingerbroek, a.w., p. 355; Th. Koens, 'Oost west thuis best? - Uithuisplaatsing van jeugdigen', in: M.R. Bruning en J. Kok (red.), Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, Deventer: Kluwer 2008, p. 21. Anders echter (impliciet) het hof in de bestreden beschikking alsmede Hof Arnhem 9 februari 2009, LJN BH4495, rov. 10-11.
17 Artikel 29e Wjz bepaalt:
"1. De stichting dan wel de raad voor de kinderbescherming legt bij een verzoek als bedoeld in artikel 29d, eerste lid, [dat is: een verzoek, gericht op het verkrijgen van een machtiging of een voorlopige machtiging; A-G], een afschrift van het besluit, alsmede van de verklaring, bedoeld in artikel 29b, vierde lid, over.
2. In een geval als bedoeld in artikel 29b, zesde lid, legt de raad voor de kinderbescherming bij een verzoek als bedoeld in artikel 29d, eerste lid, de verklaring, bedoeld in artikel 29b, zesde lid, over.
3. In de gevallen, bedoeld in artikel 29c, wordt in afwijking van het eerste en tweede lid, een verklaring van de stichting of de raad voor de kinderbescherming overgelegd dat naar haar onderscheidenlijk zijn oordeel een geval als bedoeld in artikel 29c, tweede lid, zich voordoet."
18 MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30644, nr. 3, p. 22; Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II, 2006/07, 30644, nr. 7, p. 4.
19 Artikel 14 Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, Stb. 2004/703.
20 Nota n.a.v. het verslag, Kamerstukken II 2006/07, 30 644, nr. 7, p. 4.
21 MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 644, nr. 3, p. 21; M.R. Bruning en T. Liefaard, Ontwikkelingen en knelpunten in de gesloten jeugdzorg, FJR 2009, nr. 4, p. 103.
22 Zie over de situatie voorheen A-G Langemeijer, conclusie sub 2.3 voor HR 22 oktober 2010 LJN BO1245, NJ 2010/568, FJR 2011/29 m.nt. I.J. Pieters.
23 MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 644, nr. 3, p. 20-21; MvA I, Kamerstukken I 2007/08, 30 644, nr. D, p. 6, te lezen in verbinding met een brief van de Minister voor Jeugd en Gezin van 27 februari 2008, Kamerstukken II, 2007-2008, 30644, nr. 27, p. 2. Vgl. M.R. Bruning en T. Liefaard, a.w. , p. 104; G. Cardol en A. van Rheenen, 'De instemmingsverklaring: waarborg of formaliteit', in: C. Forder, W. Duijst, A. Wolthuis (red.), Kindervriendelijke opsluiting, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 2012, p. 121; A-G Langemeijer, conclusie sub 2.8 voor HR 22 oktober 2010, reeds geciteerd.
24Een (geregistreerde) klinisch psycholoog, orthopedagoog-generalist, gezondheidszorgpsycholoog of psychotherapeut. Zie artikel 29b lid 5 Wjz jo artikel 1 Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg d.d. 19 december 2007, nr. DJB/JZ-2818138.
25 Zie M.R. Bruning en T. Liefaard, a.w., p. 99-105; M.R. Bruning, De cliënt in de jeugdzorg en jeugdbescherming vanuit juridisch perspectief, FJR 2001/37, onder 5.1; C. Forder, Kroniek van het personen- en familierecht, NJB 2011/1758; J. Huijer en I. Weijers, a.w. Vgl. HR 22 oktober 2010, LJN BO1245, NJ 2010/568, FJR 2011/29 m.nt. I.J. Pieters.
26 MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 644, nr. 3, p. 22.
27 In deze zin: G. Cardol en A. van Rheenen, 'De instemmingsverklaring: waarborg of formaliteit', in: C. Forder, W. Duijst, A. Wolthuis (red.), Kindervriendelijke opsluiting, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 2012, p. 129. Vgl. Hof Den Haag 21 april 2010, LJN BM4003; Hof Den Haag 4 augustus 2010, LJN BN9213, rov. 8.
28 Zie bijv. MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 644, nr. 3, p. 6; MvA I, Kamerstukken I 2007/08, 30 644, nr. D, p. 5-6.
29 Hof 's-Hertogenbosch 10 augustus 2010, LJN BN5541 (rov. 3.7.5); Hof 's-Gravenhage 6 augustus 2008, LJN BE9979, FJR 2008/116 m.nt. I.J. Pieters; Hof 's-Gravenhage 4 februari 2009, LJN BH4136. Hof 's-Hertogenbosch 27 maart 2008, LJN BC7808, rov. 4.6.5 oordeelde nog, mede gezien overgangsrechtelijke perikelen, dat gelet op de snelheid waarmee de wijzigingswet Wjz gesloten jeugdzorg is ingevoerd, er soepel moet worden omgegaan met de voorwaarde van artikel 29b lid 5 Wjz. Vgl. ook Hof 's-Hertogenbosch, 21 februari 2008, LJN BC5245 en Hof 's-Hertogenbosch, 19 februari 2008, LJN BC6015 (voor het overgangsrecht) en Hof 's-Hertogenbosch, 2 oktober 2008, LJN BG2115 (voor een soepele omgang).
30 Zie J. Huijer en I. Weijers, 'Tekortkomingen bij de uithuisplaatsingen', NJB 2012/2238; G. Cardol en A. van Rheenen, a.w., p. 129; C. Forder en F. Olujic, 'Gesloten jeugdzorg in het licht van de mensenrechten en de rechten van het kind', in: C. Forder, W. Duijst, A; R. Bakker en B. Bentem, 'Het indicatiebesluit: waarborg of formaliteit', in: C. Forder, W. Duijst, A. Wolthuis (red.), Kindervriendelijke opsluiting, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 2012, p. 120. Zie voor een wat positiever geluid M.R. Bruning, 'De cliënt in de jeugdzorg en jeugdbescherming vanuit juridisch perspectief', FJR 2011/37. Vgl. ook M. de Jong-de Kruijf, 'Een evaluatiestudie naar (de doelgroep van) gesloten jeugdzorg. Een bespreking van het proefschrift van Karin Nijhof', in: C. Forder, W. Duijst, A. Wolthuis (red.), Kindervriendelijke opsluiting, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 2012, p. 28, vermeldt een onderzoek waaruit blijkt dat 35% van de daarin onderzochte populatie was geplaatst in gesloten jeugdzorg zonder diagnostisch onderzoek.
31 Een andere categorie gevallen dan die in de hoofdtekst wordt bedoeld, betreft de gevallen waarin de verklaring van de gedragswetenschapper aanwezig, maar niet instemmend is. Strikte toepassing van de wettelijke vereisten wordt dan soms niet in het belang van het kind geoordeeld, wanneer de rechter de verklaring onvoldoende onderbouwd acht en het belang van het kind plaatsing nodig maakt. Zie Rb. Middelburg 11 november 2010, LJN BP5097, RFR 2011/64 en Rb. Groningen 7 juni 2012, LJN BX6340.
32 Rb. Roermond 9 september 2009, LJN BJ8863; Hof Amsterdam 5 april 2011, te kennen uit Rb. Amsterdam 15 augustus 2012, LJN BX6326, JPF 2012/146; Hof Amsterdam 5 april 2011, LJN BQ8561; Hof 's-Hertogenbosch 10 augustus 2010, LJN BN5541; Hof Amsterdam 28 december 2010, LJN BP4820.
33 Rb. Rotterdam 10 april 2008, LJN BD0187; Rb. Zwolle 11 september 2008, LJN BF8671; Hof 's-Gravenhage 6 augustus 2008, LJN BE9979, FJR 2008/116 m.nt. I.J. Pieters; Hof 's-Gravenhage 4 februari 2009, LJN BH4136; Rb 's-Hertogenbosch 15 mei 2009, LJN BI5281.
34 Vgl echter Rb. Zwolle 8 december 2008, LJN BG8871 (ondanks gebreken instemmingsverklaring toch machtiging voor korte termijn mede op wens ouders).
35 Rb. Arnhem 16 november 2009, LJN BK9433; Rb. Groningen 13 september 2011, LJN BU4083.
36 Rb. Haarlem 28 juni 2011, LJN BR2178.
37 Zie Hof Leeuwarden 15 september 2008, LJN BF3929; Hof 's-Gravenhage 21 april 2010, LJN BM4003; Hof 's-Gravenhage 4 augustus 2010, LJN BN9213; Hof Den Bosch 10 augustus 2010, LJN BN5541; Hof Amsterdam 28 december 2010, LJN BP4820; Hof Amsterdam 5 april 2011, LJN BQ8561. Vgl. ook G. Cardol en A. van Rheenen, a.w., p. 125-126. Zie ook Rb. Utrecht 3 maart 2009, LJN BH7514 (bij verzoek om machtiging ex artikel 29b Wjz was ten onrechte een verklaring ex artikel 29c lid 4 Wjz overgelegd; minderjarige weigert medewerking aan nieuw onderzoek; gezien belang bij voortgezet verblijf in inrichting geeft de kinderrechter opnieuw een voorlopige machtiging om BJZ in staat te stellen een verklaring ex artikel 29b Wjz over te leggen).
38 Hof 's-Gravenhage 21 april 2010, LJN BM4003.
39 Rb. Groningen 23 juni 2009, LJN BJ2505 (weigering); Hof Arnhem 1 juni 2010, LJN BN3255 (weigering); Hof 's-Gravenhage 7 juli 2010, LJN BN1824 (onvindbaarheid).
40 Zie M.R. Bruning en T. Liefaard, a.w., p. 104-105: "Als dit mogelijk is, moet een gedragswetenschapper instemmen met deze verklaring [van BJZ of de Raad; A-G] (art. 29c Wjz). In de praktijk zal hier doorgaans geen tijd voor zijn."; Hof Den Bosch 10 augustus 2010, LJN BN5541, rov. 3.7.5.
41 G. Cardol en A. van Rheenen, a.w. , p. 126, 129. Zo ook B.J. de Groot, 'Overeenstemming over de instemming', FJR 2013/27.
42 W. Dijkers, commentaar op art. 5 Wet Bopz (Sdu), onder C.1.1.2.
43 O.m. HR 3 november 2000, LJN AA8079, NJ 2000/717; W. Dijkers, commentaar op art. 5 Wet Bopz (Sdu), onder C.2.2.3.
44 HR 26 september 2008, LJN BD4375, NJ 2008/607 m.nt. J. Legemaate, BJ 2008/58 m.n.t W. Dijkers.
45 De aanhangige wetsvoorstellen 31977 (na de vierde nota van wijziging beperkt tot enige wetstechnische aanpassingen van de Wjz) en 32015 (wijzigingen van o.m. BW en Wjz i.v.m. herziening van de maatregelen van kinderbescherming) zien niet op de in cassatie aan de orde zijnde vragen.
46 Zie artikelen 6.1.2-6.1.4 t.a.v. respectievelijk de machtiging, de spoedmachtiging (het huidige art. 29c) en de nieuwe machtiging onder voorwaarden, alsmede de concept-MvT op p. 39-40 en 95-96, 98 raadpleegbaar via http://www.internetconsultatie.nl/jeugdwet. Zie voorts de site van de betrokken ministeries: www.voordejeugd.nl met actuele informatie.
47 Zie: G. Cardol en A. van Rheenen, a.w. , p. 128; J.I.M. Kuin, I.E. Troost, 'Dilemma's rond de machtiging gesloten jeugdzorg', FJR 2009/109, p. 295. Vgl. voorts N. Duits en W.B. Gunning, 'Diagnostiek, consultatie en zorg in civielrechtelijk kader', in: N. Duits, J.A.C. Bartels, W.B. Gunning (red.), Jeugdpsychiatrie en recht, Assen: Koninklijke Van Gorcum 2004, p. 277 e.v. Kritisch hierover: B.J. de Groot, 'Overeenstemming over de instemming', FJR 2013/27.
48 Of dit bij de behandeling van de stelselwijziging nog aan de orde gesteld zal gaan worden, is thans onduidelijk. Het BMC-rapport 'Evaluatie Wet op de jeugdzorg' uit 2009, dat mede ten grondslag ligt aan de stelselwijziging, benoemde op p. 71 als een van de knelpunten in verband met artikel 29b lid 5, dat in de praktijk nog onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop de gedragswetenschapper de jongere moet onderzoeken en waar de gedragswetenschapper werkzaam mag zijn.
49 Vgl. hierover V.E.T. Dörenberg, 'Harmonisatie in de jeugdzorg', FJR 2011/26; B.J. de Groot, 'Overeenstemming over de instemming', FJR 2013/27.
50 De zaak verschilt in zoverre naar mijn gevoel van het in HR 10 augustus 2012, LJN BW6734, berechte geval.