AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Voorlopige machtiging tot voortduren verblijf van een verstandelijk gehandicapte in een psychiatrisch ziekenhuis en de rol van arts voor verstandelijk gehandicapten
In deze Bopz-zaak staat de vraag centraal of een geneeskundige verklaring voor een voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgegeven door een arts voor verstandelijk gehandicapten (AVG) in plaats van een psychiater. Betrokkene, die op 15 juli 2013 onvrijwillig was opgenomen in een zwakzinnigeninrichting, werd geconfronteerd met een verzoek van de officier van justitie voor een voorlopige machtiging, waarbij een verklaring van de AVG was gevoegd. De rechtbank Zeeland/West-Brabant verleende op 13 augustus 2013 de gevraagde machtiging, ondanks het verweer van betrokkene dat de verklaring niet door een psychiater was opgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de AVG, hoewel geen psychiater, voldoende deskundigheid had om de geneeskundige verklaring op te stellen, gezien de specifieke problematiek van betrokkene. Dit oordeel werd onderbouwd door verwijzingen naar eerdere jurisprudentie en de noodzaak van deskundigheid in de context van verstandelijke handicaps. Betrokkene ging in cassatie, waarbij de Hoge Raad de vraag behandelde of de wetgeving voldoende ruimte biedt voor de AVG om als deskundige op te treden in dergelijke gevallen.
De Hoge Raad concludeerde dat de huidige wetgeving, zoals vastgelegd in de Wet Bopz, niet expliciet voorziet in de mogelijkheid voor AVG's om als 'psychiater' op te treden, wat leidt tot een spanningsveld tussen de praktijk en de wet. De Hoge Raad benadrukte dat het aan de wetgever is om te bepalen of en in welke gevallen andere artsen dan psychiaters voor de toepassing van de Wet Bopz kunnen worden erkend. De conclusie van de Hoge Raad was dat de bestreden beschikking vernietigd moest worden en de zaak terugverwezen naar de rechtbank, waarbij de noodzaak voor een wettelijke basis voor de rol van AVG's in dergelijke situaties werd onderstreept.
Voetnoten
1.Zie art. 27 Wet Bopz. De machtiging had een geldigheidsduur tot en met 5 augustus 2013. Art. 1 Wet Bopz spreekt nog van een ‘zwakzinnigeninrichting’; tegenwoordig wordt gesproken van een instelling voor verstandelijk gehandicapten.
2.Zie art. 2, lid 1 en lid 4, in samenhang met art. 3, 6 en 31 Wet Bopz.
3.Het begeleidend schrijven van de geneesheer-directeur vermeldt: “De geneeskundige verklaring is door mij zelf als AVG en GD opgesteld vooruit lopend op de behandeling en goedkeuring van de veegwet”.
4.NJ 2012/420 m.nt. J. Legemaate; Jvggz 2012/1 m.nt. W. Dijkers. Zie ook de parallelzaak ECLI:NL:HR:2012:BV2026. 5.Noot A-G: de afkorting SOG staat waarschijnlijk voor: specialist ouderengeneeskunde.
6.Welke artsen bevoegd zijn de titel ‘psychiater’ te voeren is geregeld in art. 17 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
7.In 2007 was al op deze discrepantie gewezen. Zie voor verdere vindplaatsen: alinea 2.15 van de conclusie voor HR 27 januari 2012, reeds aangehaald.
10.Het zorgaanbod van de AVG, een uitgave van de Ned. Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten, te raadplegen via www.nvavg.nl.
11.Zie ook: Rb Alkmaar, 24 februari 2012, JVggz 2012/26 m.nt. red., zij het onder de aantekening dat het daarbij om een crisissituatie ging (voortzetting van een inbewaringstelling); V.E.T. Dörenberg, Kroniek rechtspraak Wet Bopz, TvGR 2013, blz. 146 - 163, i.h.b. blz. 152.
12.De Hoge Raad sprak in rov. 3.3.4 van “de praktische problemen waarvoor inrichtingen als de onderhavige zich op dit punt gesteld zien bij strikte toepassing van de wet”.
13.Kamerstukken 31 996.
14.Kamerstukken 32 399.
15.Zie Korte aantekeningen Vergadering van de commissie voor VWS d.d. 8 oktober 2013 (te raadplegen via http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/31996_wet_zorg_en_dwang).
16.Kamerstukken II, 2012-2013, 33 507, nr. 2.
17.Bedoeld zal zijn: de beschikking.
18.Kamerstukken II, 2012-2013, 33 507, nr. 3, blz. 17.
19.Kamerstukken II, 2012-2013, 33 507, nr. 6, blz. 14.
20.Zie: A.M.J. van Buchem-Spapens, Anticipatie, 1986, hoofdstuk IV: ‘de grenzen van anticipatie; enkele vuistregels’ en voor het bestuursrecht: J.M. Polak, Anticiperen op de Algemene wet bestuursrecht, Bestuurswetenschappen 1989/1, blz. 1 - 4.
21.Zie over het legaliteitsbeginsel laatstelijk de preadviezen voor de N.J.V. in 2011, Controverses rondom legaliteit en legitimatie, van W.J.M. Voermans, M.J. Borgers en C.H. Sieburgh.