Voetnoten
1.Zie p. 8 van belanghebbendes beroepschrift in eerste aanleg. De feitenrechters overwogen (de Rechtbank in r.o. 2.8 en het Hof in r.o. 2.1) dat Holding “in verband met” de verplaatsing van haar feitelijke leiding naar de Nederlandse Antillen werd ontvoegd. Dit wekt de indruk dat reeds de verplaatsing van haar feitelijke leiding tot ontvoeging leidde. De oorzaak lijkt echter de wetsherziening te zijn die de voorwaarde invoerde dat een in het buitenland gevestigde vennootschap alleen deel van een fiscale eenheid kan uitmaken indien zij in Nederland belastbare winst geniet, hetgeen Holding vanaf 1 januari 2003 kennelijk niet deed. Later voldeed Holding daar kennelijk weer wél aan, nu zij per 1 oktober 2004 weer in de fiscale eenheid is gevoegd (zie 2.9).
2.HR 16 november 2007, nr. 42 631, ECLI:NL:HR:2007:BB7940, na conclusie A-G Wattel, BNB 2008/69 met noot Marres, V-N 2007/55.24. 4.Zie 2.13 hierna.
5.Zie ook onderdeel 2.10 van mijn conclusie voor de samenhangende zaak met cassatierolnr. 13/01674.
6.10 % van € 173.854 is net niet € 17.392. Uit het dossier wordt mij niet helder waar het verschil in zit.
7.Zie bijlage 18 van het verweerschrift in eerste aanleg.
8.Noot PJW: deze uitspraak van het Hof Amsterdam is voor zover ik na kon gaan niet gepubliceerd maar betrof één van de zaken in de in 2.10 genoemde procedures.
9.Zie bijlage 34 van belanghebbendes verweerschrift tegen het incidentele hoger beroep van de Inspecteur, tevens conclusie van repliek in belanghebbendes principale hoger beroep.
10.Het totale correctiebedrag van € 1.328.868 bestaat uit het aansluitingsverschil van € 1.182.520 dat aan de belanghebbende dient te worden toegerekend, vermeerderd met € 146.348 welk bedrag de belanghebbende ten onrechte aan [X1] BV had toegerekend (zie 2.10).
11.HR 27 april 1988, nr. 24 226, na conclusie Verburg, LJN ZC3810, BNB 1988/220 met noot Nooteboom, V-N 1988/1360.
13.Noot PJW: voor zover ik na kon gaan zijn deze uitspraken van het Hof Amsterdam niet gepubliceerd. Het betreft uitspraken van het Hof Amsterdam in de in 2.10 genoemde procedures.
14.Noot PJW: ik begrijp dit aldus dat indien het aansluitingsverschil bij de belanghebbendes in aanmerking moet worden genomen, de foutenleer leidt tot vrijval conform het subsidiaire standpunt van de Inspecteur (zie de r.o. 4.9 en 4.10 hieronder geciteerd).
15.Noot PJW: dit zijn de uitspraken van de Rechtbank in de zaak met cassatierolnr. 13/01674, in welke zaak ik heden eveneens concludeer.
16.Noot PJW: ik neem aan dat de Rechtbank 1 oktober 2004 bedoelt (zie 2.9).
17.Art. 2(7) BRK luidt: “Voor de toepassing van deze Rijkswet geniet winst uit onderneming hij, voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, daaronder begrepen hij die, anders dan als aandeelhouder, medegerechtigd is tot het vermogen van een onderneming.”
19.Noot PJW: dit is de uitspraak van het Hof Amsterdam in de procedure met cassatierolnr. 13/01674, in welke zaak ik heden eveneens concludeer.
20.HR 22 januari 2010, nr. 09/00477, ECLI:NL:HR:2010:BL0075, BNB 2010/87 met noot Lubbers, V-N 2010/6.24, NTFR 2010/289 met commentaar Bruins Slot, FED 2010/24 met aantekening Russo. 21.Inclusief de correctie ad € 1.000.000 was het belastbaar bedrag over 2004 € 1.085.542. Volgens de feitenrechters moest de correctie geen € 1.000.000 maar € 664.434 zijn. Het belastbare bedrag is dan € 1.085.542 -/- ( € 1.000.000 -/- € 664.434 = ) € 749.976 (welk bedrag de Rechtbank wel in r.o. 3.4 noemt).
22.Ik kan dit bedrag niet helemaal thuis brengen. Inclusief de correctie van € 1.000.000 was het belastbare bedrag over 2004 € 1.085.542. Zou de belanghebbende het gehele aansluitingsverschil ad € 1.328.868 in dat jaar laten vrijvallen dan wordt het belastbaar bedrag over 2004 dus € 1.414.410 en het verlies over 2005 € 1.689.747. Dat laatste bedrag (zie ook r.o. 4.10 Rechtbank) is de som van € 1.358.253 (verlies over 2005 na uitspraak op bezwaar) + (€ 1.328.868 -/- € 1.000.000) + € 2.626 (dit bedrag is immers reeds door het Hof Amsterdam bij [X1] BV in aanmerking genomen in de procedure met cassatierolnr. 13/01674; zie r.o. 4.2.7 van de Hofuitspraak).
23.Kamerstukken II, 1999-2000, 26 820, nr. 3 (MvT), p. 16-17.
24.Noot PJW: dit laatste argument snijdt minder hout sinds de bij de Wet Werken aan Winst (Stb. 2006, 631) per 1 januari 2007 ingevoerde beperking van
25.HR 29 juni 1988, nr. 24 899, LJN ZC3858, BNB 1989/1 met noot Slot, V-N 1988/2035, V-N 1997/741, FED 1997/129 met aantekening Van der Wal.
26.Noot in origineel: “Deze gedachte ligt ook ten grondslag aan de foutenleer zelf. De Hoge Raad acht een schending van het jaarwinstbeginsel acceptabel als daarmee het totaalwinstbeginsel wordt gered (vgl. r.o. 4.5 van HR 29 juni 1988, nr. 24 899, BNB 1989/1, m.nt. Slot [zie 6.1; PJW]).”
27.Vraag- en antwoordbesluit 15 oktober 2003, nr. CPP2003/2105M, V-N 2003/52.18.
28.HR 29 januari 1997. nr. 31 822, ECLI:NL:HR:1997:AA2087, BNB 1997/144 met noot Aardema, V-N 1997/741, FED 1997/129 met aantekening Van der Wal. 29.U gebruikte in uw basisarrest over de foutenleer HR 22 oktober 1952, B. 9293 de term “bepaaldelijk”. Zie over de bepaalbaarheid van een fout, zie A.O Lubbers, Foutenleer, Fiscale Monografieën 95, Deventer: Kluwer 2000, p. 83.