ECLI:NL:ORBAACM:2022:113

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
SXM2022H00037
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • A.P. van der Pluijm-Vrede
  • M.A. Evertsz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van disciplinair ontslag van een griffier bij het Constitutioneel Hof van Sint Maarten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, een griffier bij het Constitutioneel Hof van Sint Maarten, tegen haar disciplinaire ontslag. Appellante was eerder ontslagen uit haar functie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vanwege ernstig plichtsverzuim, waarbij zij zich schuldig had gemaakt aan verduistering van grote geldbedragen. De gouverneur van Sint Maarten heeft haar vervolgens met onmiddellijke ingang ontslagen uit haar functie bij het Hof, wat appellante aanvecht. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten bevoegd was om over het ontslag te oordelen. De Raad concludeert dat het publiekrechtelijke karakter van de functie van griffier geen ruimte biedt voor een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De Raad bevestigt dat de gouverneur niet verplicht was om het hoger beroep in de strafprocedure af te wachten voordat hij het disciplinaire ontslag oplegde. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van het Gerecht.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr)

Uitspraakdatum: 21 december 2022
Zaaknummer: SXM2022H00037

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN SINT MAARTEN

uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellante},

wonend in Sint Maarten,
appellante,
gemachtigde: mr. Z.J.A. Bary, advocaat
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten (Gerecht) van 1 maart 2022, SXM202100065, (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante,
en

de Gouverneur van Sint Maarten

geïntimeerde (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld, advocaat

Procesverloop

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de op 18 november 2022 door de gouverneur ingediende contramemorie niet aan de processtukken toegevoegd omdat deze, in strijd met artikel 15, eerste lid, van het Procesreglement bestuursrecht 2022, is ingediend binnen zeven kalenderdagen voor de zitting.
De Raad heeft de zaak op de zitting op 24 november 2022 behandeld. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:OGAACMB:2022:80. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1.
Op 10 oktober 2010 is het Constitutioneel Hof van Sint Maarten (Hof) opgericht. Appellante is aangesteld als griffier bij het Hof (griffier). Zij deed dit werk naast de door haar sinds 1994 uitgeoefende functie van vestigingsgriffier/-manager (griffier) bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie te Sint Maarten (Gemeenschappelijk Hof). Voor de werkzaamheden in deeltijd als griffier van het Hof ontving appellante een maandelijkse toelage.
1.2.
Appellante is met ingang van 22 juni 2018 bij wijze van disciplinaire straf ontslagen uit haar functie van griffier bij het Gemeenschappelijk Hof. Aan dit ontslag ligt ten grondslag dat appellante zich in deze functie schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim door gedurende een zeer lange periode gelden van de onder haar beheer vallende derdengelden rekeningen te innen of door anderen te laten innen en van hen in ontvangst te nemen. In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof bij uitspraak van 21 januari 2020, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:OGHACMB:2020:1, dit ontslag in stand gelaten.
1.3.
Bij vonnis van 7 mei 2021, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:OGEAM:2021:56, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten in de strafzaak tegen appellante bewezen geacht dat appellante zich gedurende ruim 3,5 jaar schuldig heeft gemaakt aan verduistering van grote geldbedragen, ongeveer USD 900.000, die zij in de functie van griffier bij het Gemeenschappelijk Hof onder zich had (strafvonnis). Tevens heeft de strafrechter bewezen verklaard dat appellante gelden, waarover zij het beheer had in haar functie van griffier bij het Hof, heeft verduisterd en valsheid in geschrifte heeft gepleegd om de verduistering te maskeren. Het Gerecht heeft appellante veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden waarbij tevens is bepaald dat zij een bedrag van NAf 50.000,- aan het Hof moet terugbetalen. Appellante heeft tegen het strafvonnis hoger beroep ingesteld, waarvan de behandeling, zoals appellante ter zitting heeft meegedeeld, rond mei 2023 zal plaatsvinden.
1.4.
Bij brief van 11 juni 2021 heeft de gouverneur appellante bericht dat hij het voornemen heeft appellante, in haar functie van griffier bij het Hof, een disciplinaire straf op te leggen. Appellante heeft daarop schriftelijk gereageerd.
1.5.
Bij landsbesluit van 11 juli 2021 (ontslagbesluit) heeft de gouverneur appellante met onmiddellijke ingang ontslagen uit haar functie van griffier bij het
Hof. De gouverneur heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellante zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, zoals uiteengezet in de uitspraak over het ontslag bij het Gemeenschappelijk Hof en het strafvonnis.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. Appellante is door het bevoegde gezag benoemd om in openbare dienst werkzaam te zijn en niet is gebleken dat met haar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten. Appellante is daarom ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Het Gerecht is dan ook op grond van artikel 3, eerste lid, van de RAr bevoegd kennis te nemen van het bezwaar van appellante. De gouverneur heeft het ontslagbesluit bevoegd genomen. Van strijd met het motiverings- en rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. Appellante heeft kunnen reageren op het voorgenomen ontslag. Aan het ontslagbesluit is niet alleen het strafvonnis ten grondslag gelegd, maar ook het plichtsverzuim en de daaraan ten grondslag gelegde gedragingen, zoals vastgesteld in de onder 1.2 genoemde uitspraak van 21 januari 2020. De gouverneur heeft, gelet op vaste rechtspraak van de Raad, niet te lang gewacht met het nemen van het ontslagbesluit.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep aanvoert is in essentie een herhaling van wat zij in bezwaar heeft aangevoerd. Het Gerecht is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van het Gerecht, zoals weergegeven onder 2, en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. In wat appellante daartegen aanvoert ziet de Raad geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Op grond van artikel 127, eerste lid, van de Staatsregeling van Sint Maarten is er een Constitutioneel Hof. De samenstelling, inrichting en werkwijze van het Hof worden ingevolge artikel 128, achtste lid, bepaald bij landsverordening. Deze landsverordening is de Landsverordening Constitutioneel Hof (LvCH). Artikel 15, eerste lid, van het LvCH regelt dat aan het Hof een griffier is toegevoegd. De griffier wordt bij landsbesluit benoemd, geschorst en ontslagen. Op grond van deze bepaling is appellante bij landsbesluit van 12 november 2010 door de gouverneur benoemd tot griffier van het Hof. Essentiële taken die verbonden zijn aan het ambt van griffier, worden geregeld in de LvCH. Dit betreft het als griffier samen met de president van het Hof ondertekenen van de processen-verbaal van zittingen en beslissingen van het Hof. Daarnaast is op grond van de LvCH vereist dat de griffier aanwezig is bij het uitspreken in het openbaar van beschikkingen door de president en beslissingen door het Hof.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het Hof een publiekrechtelijk orgaan is. De functie van griffier bij het Hof en diens taken zijn eveneens publiekrechtelijk geregeld. Dit publiekrechtelijke stelsel biedt geen ruimte voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht met de griffier van het Hof. De gronden die appellante aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat op haar arbeidsrelatie met het Hof het burgerlijk recht van toepassing is, doen er niet aan af dat appellante door het bevoegde gezag op grond van een publiekrechtelijke regeling als griffier van het Hof is benoemd en ontslagen en daarom als ambtenaar in de zin van de RAr moet worden aangemerkt. Het Gerecht heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat hij bij uitsluiting bevoegd is te oordelen over het ontslagbesluit.
4.4.
Appellante kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de gouverneur het hoger beroep in de strafprocedure had moeten afwachten, voordat hij tot het disciplinaire strafontslag had mogen overgaan. In het kader van besluitvorming over een op te leggen disciplinaire straf kan gebruik worden gemaakt van uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren komende gegevens, zoals in dit geval ook is gebeurd. Verder is er geen geschreven of ongeschreven regel die het bestuursorgaan ertoe verplicht om het oordeel van de strafrechter af te wachten, voordat tot het treffen van een disciplinaire straf of een ander besluit naar aanleiding van een geconstateerd plichtsverzuim wordt overgegaan.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.P. van der Pluijm-Vrede en mr. M.A. Evertsz, leden en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
De griffier is wegens vakantie niet in staat te ondertekenen.