7.1.Het Hof ziet aanleiding om allereerst een uiteenzetting te geven over het wettelijke stelsel. De in artikel 67, eerste lid, van de Lma bedoelde verplichting tot vergoeding van schade die middellijk of onmiddellijk het gevolg is van onrechtmatige handelingen van de ambtenaar of door het nalaten van de zorg waartoe hij gehouden is, bestaat of ontstaat niet van rechtswege. Daarvoor is een beschikking nodig. Artikel 67, eerste lid, van de Lma geeft aldus het bevoegd gezag de - bijzondere - bevoegdheid om een beschikking te geven waarbij de ambtenaar tot vergoeding van schade wordt verplicht. Als die beschikking in rechte onaantastbaar is geworden, kan zij - onverminderd het bepaalde in hoofdstuk X van de Lma - overeenkomstig de daarvoor geldende algemene wettelijke bepalingen worden geëxecuteerd. De in artikel 67, tweede lid, van de Lma voorziene landsverordening is niet tot stand gekomen, zodat niet is voorzien in een bijzondere wettelijke regeling terzake. De in artikel 67, eerste lid, van de Lma toegekende bevoegdheid bestaat ook ten aanzien van een gewezen ambtenaar. Als het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid is voldaan, moet het een belangenafweging maken om te bepalen of en zo ja tot welk bedrag de verplichting wordt opgelegd. Daarbij kunnen onder meer aan de orde komen de aard, de ernst en de omvang van de handelingen of het nalaten van de ambtenaar, het functioneren overigens van de ambtenaar en de omstandigheden binnen de organisatie waar de ambtenaar zijn functie vervult. Het bevoegd gezag hoeft in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de ambtenaar. De draagkracht kan immers in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Indien hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven.
7.2.1.Het Hof stelt vast dat in elk geval met betrekking tot alle cheques waarvan vaststaat dat deze zijn verzilverd door E.S., U. N-B of appellante en die door de Beheerraad in de schade- en inhoudingsbeschikking zijn meegenomen, is voldaan aan de voorwaarden van artikel 67, eerste lid, van de Lma. Het geld is aan appellante gegeven of door haar zelf geïnd, zij heeft geen (geloofwaardige) verklaring kunnen geven voor wat er met het geld is gedaan of gebeurd en zij heeft ook niet gezorgd voor verifieerbare documentatie terzake.
7.2.2.Met betrekking tot de cheques waarvan niet vaststaat door wie ze zijn verzilverd, overweegt het Hof het volgende. Van de 6 cheques die in de periode van 2014 tot en met 2017 zijn geïnd door een persoon van wie de bank geen handtekening/identificatie heeft aangeleverd, is slechts 1 cheque door de Beheerraad meegenomen. Van die cheque acht het Hof aannemelijk dat deze net als de 42 andere cheques van USD 5.500,- in de periode van 2013 tot en met 2017 in opdracht van appellante is verzilverd, dat het geld aan haar is gegeven en dat die transactie ook bij haar is geëindigd. Van de 69 cheques uit 2013 waarvan niet is onderzocht door wie ze zijn verzilverd, zijn 16 cheques door de Beheerraad meegenomen: 4 x USD 4.040; 2 x USD 4.400; 5 x USD 5.500 en 5 x USD 6.800,-. Omdat het bedrag van USD 4.040,- in de periode van 2013 tot en met 2017 daarnaast nog 20 x voorkomt, het bedrag van USD 4.400,- nog 3 x, het bedrag van USD 5.500,- nog 38 x en het bedrag van USD 6.800,- nog 15 x, acht het Hof aannemelijk dat ook deze cheques in opdracht van appellante zijn verzilverd, dat het geld aan haar is gegeven en dat die transacties ook bij haar zijn geëindigd. De 18 cheques van USD 5.500,- die in de periode van 2002 tot en met 2012 zijn verzilverd mochten om dezelfde redenen eveneens door de Beheerraad worden meegenomen. Daarbij neemt het Hof ook in aanmerking dat E.S. en U. N-B hebben verklaard dat zij al sinds 1999 en 2003/2004 in opdracht van appellante cheques hebben verzilverd en het geld aan haar hebben gegeven.
7.2.3.Voor de 43 cheques van NAf 5.500,- komt het Hof tot een ander oordeel. Van het bedrag van NAf 5.500,- is niet één keer komen vast te staan dat dit door appellante is opgenomen of in opdracht van appellante is verzilverd en vervolgens aan haar is gegeven. Weliswaar heeft appellante in haar verklaringen ook opnames van NAf 5.500,- genoemd, maar dat is niet voldoende om aannemelijk te achten dat het geld van deze opnames uiteindelijk bij appellante terecht is gekomen. Dit betekent dat een bedrag van omgerekend USD 132.865,- niet mocht worden meegenomen.
7.2.4.Aldus resteert een bedrag van USD 1.015.295,-