ECLI:NL:ORBAACM:2016:5

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
RvBAz 2014/71410
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bevordering en bezoldiging binnen het rangenstelsel van de Directie Luchtvaart Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zaak betreft de bevordering van een ambtenaar werkzaam bij de Directie Luchtvaart Aruba (DLA). De appellant had de geïntimeerde bevorderd naar de rang van Hoofdcommies met een bezoldiging in schaal 10, maar de geïntimeerde stelde dat zij recht had op een bezoldiging in schaal 11, de schaal waarop haar functie was gewaardeerd. Het Gerecht had het bezwaar van de geïntimeerde gegrond verklaard en het inpassingsbesluit van de appellant vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het overslaan van een rang binnen het rangenstelsel van de DLA niet is toegestaan, behoudens uitzonderingen die hier niet aan de orde zijn. De Raad stelt vast dat de appellant terecht de geïntimeerde had bevorderd naar schaal 10, waarin zij minimaal twee jaar moet functioneren voordat zij kan worden bevorderd naar schaal 11. De Raad wijst erop dat het beleid inzake versnelde carrière niet van toepassing is, omdat er geen langdurige situatie was die aanleiding gaf tot toepassing van dat beleid.

De Raad concludeert dat het Gerecht een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de relevante wetgeving en dat de bevordering van de geïntimeerde langs het rangenstelsel had moeten plaatsvinden. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het bezwaar van de geïntimeerde wordt alsnog ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 31 mei 2016
Zaaknummer: RvBAz 2014/71410

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van

de Gouverneur van Aruba,

appellant,
gemachtigde: mr. I.L. Ras-Orman, werkzaam bij de dienst Wetgeving en Justitiële Zaken (DWJZ),
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 22 september 2014, in zaaknr. GAZ 2014/495, in het geding tussen:
appellant
en

[…],

wonende in Aruba,
geïntimeerde.

Procesverloop

Bij beschikking van 7 januari 2014 heeft appellant geïntimeerde, werkzaam bij de Directie Luchtvaart Aruba (DLA), met ingang van 10 december 2012 ontheven uit de functie van Medewerker personeel en documentatie en geplaatst in de functie van Manager bedrijfsvoering (de betrekking), en haar met ingang van 1 januari 2013 bevorderd naar de rang van Hoofdcommies onder vaststelling van haar bezoldiging overeenkomstig schaal 10, dienstjaar 7.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het daartegen door geïntimeerde gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het inpassingsbesluit vernietigd, onder de bepaling dat appellant binnen twee maanden een nieuwe beslissing dient te nemen met in achtneming van hetgeen het Gerecht heeft overwogen.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2016. Appellant heeft zich daar doen vertegenwoordigen door mr. V.M. Emerencia van de DWJZ, vergezeld door Chr. Geerman, beleidsmedewerker bij het Departamento di Recurso Humano (DRH). Geïntimeerde is daar in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Geïntimeerde was als ambtenaar in dienst bij de voormalige Directie Luchtvaart (DL), waar zij laatstelijk met ingang van 1 oktober 2000 werd bevorderd naar de rang van Commies 1ste klasse (schaal 9). Bij beschikking van 29 januari 2013 is zij met ingang van 12 september 2011 (de datum van oprichting van de DLA), met behoud van haar rechtspositie, definitief geplaatst in de functie van Medewerker personeel en documentatie, welke functie op maximaal schaal 9 was gewaardeerd. De betrekking is conform het goedgekeurde formatierapport op schaal 11 gewaardeerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht overwogen dat de bevordering van geïntimeerde in de betrekking meebrengt dat het ervoor moet worden gehouden dat zij voldeed aan de bevorderingseisen en dat haar dan ook de bij de betrekking behorende bezoldiging in schaal 11 had moeten worden toegekend.
3. In artikel 4, eerste lid, van het BRA staat dat in dat bij dit landsbesluit behorende bijlage B de benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen zijn opgenomen. Op grond van het tweede lid dient de betrokkene om in aanmerking te kunnen komen voor een benoeming tot ambtenaar, voor een bevordering of voor de overgang naar een andere betrekking, aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4. Het betoog van appellant dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat uit de plaatsing in de betrekking onvermijdelijk volgt dat geïntimeerde ingeschaald zou moeten worden naar de schaal waarop die is gewaardeerd, slaagt.
4.1
In de op het LMA gebaseerde BRA, met de daarvan deel uitmakende bijlagen, ligt het volgende bezoldigingsstelsel besloten.
Functies, die gekenmerkt worden door een taakomschrijvingen en waardering, zijn te onderscheiden in zogeheten ‘benoemdefuncties’ en ‘carrièrefuncties’. Die laatste onderscheiden zich van de eerste doordat ze ingebed zijn in een rangenstelsel, waarbij aan elke rang een bezoldigingsschaal is gekoppeld en voor elke rang bevorderingseisen gelden die teruggrijpen op een onderliggende rang, waarin een minimale periode moet zijn volbracht (anciënniteit). Hoewel voorgaande niet expliciet staat verwoord in de betrokken regelgeving, komt dit voldoende duidelijk tot uitdrukking in de bijlagen A (Bezoldigingsschalen) en B (Benoemings- en bevorderingseisen) van de BRA. Waar onder de onderscheiden bezoldigingsschalen betrekkingen staan vermeld die niet onder bijlage B worden vermeld, betreft het de benoemdefuncties. Alle andere functies zijn op te vatten als carrièrefuncties.
4.2
Uit dit stelsel volgt dat de waardering van een carrièrefunctie altijd een maximale waardering betreft, waarnaar door bevordering langs het rangenstelsel, en de daarbij behorende eisen, moet worden toegewerkt. Anders dan het Gerecht heeft aangenomen, betekent plaatsing in een functie dan ook niet zonder meer dat de bezoldiging moet worden toegekend op het niveau waarop de betrokken functie is gewaardeerd. De bezoldiging is bij carrièrefuncties immers gekoppeld aan de rang van betrokkene en zijn bevordering loopt langs dat pad en de daarvoor geldende eisen. De Raad wijst in dit verband op zijn uitspraak van 20 september 2009, ECLI:NL:ORBAAA:2007:BJ6420, waarbij al werd overwogen dat artikel 4 van het BRA, gelezen in samenhang met de bevorderingseisen, moet worden begrepen als een vertragingsregel, wat inhield dat geen directe toekenning van de schaal waarop de betrokken functie is gewaardeerd, plaatsvindt, maar bezoldiging dient te geschieden conform de carrièrelijn van het rangenstelsel en de daarvoor geldende bevorderingseisen.
4.3
Vervolgens ziet de Raad in het functieboek dat voor de DLA geldt, neergelegd in “Bijlage bij Landsbesluit Directie Luchtvaart 2009 - Doelstelling, taakstelling, samenstelling en organisatie, personeelsbezetting, bezoldiging en geschiktheids- en bekwaamheidseisen DL”, vastgesteld bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geen aanknopingspunten dat daarbij is beoogd af te wijken van het bezoldigingsstelsel van het BRA, zoals hiervoor is geschetst. Het functieboek voorziet in een stelsel van functiegroepen, die elk zijn opgedeeld in functies met daaraan verbonden geschikt- en bekwaamheidseisen, die terugwijzen naar de hiërarchisch ondergeschikte functie, en waaraan schalen zijn verbonden. Aldus is op de wijze van het rangenstelsel een hiërarchisch stelsel vormgegeven waarbij in beginsel langs de lijn van anciënniteit carrière moet worden gemaakt.
De reorganisatie van de DL naar de DLA was, naar de Raad uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft begrepen, er ook in het bijzonder op gericht het personeel van de DL vanuit de bestaande carrièrelijnen horizontaal in te passen in de voor de DLA ingerichte nieuwe carrièrelijnen, die aan het personeel, waarvan een groot deel reeds de voor hun betrekking geldende maximale bezoldiging hadden bereikt, nieuwe groeimogelijkheden boden. Dat daarmee mede werd beoogd het rangenstelsel dat geïncorporeerd is in het BRA los te laten, heeft de Raad niet kunnen vaststellen.
4.4
Volgens het rangenstelsel, zoals dat dus nog steeds geldt bij de DLA, is het overslaan van een rang met de daaraan gekoppelde schaal (het zo aangeduide ‘springen van schalen’), behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen, niet toegelaten. Terecht en in overeenstemming met het BRA heeft appellant geïntimeerde dan ook bevorderd naar de eerst hogere rang met schaal 10, waarin zij ten minste twee jaar moet functioneren, voordat zij bevorderd kan worden naar het niveau van schaal 11, waarop de betrekking is gewaardeerd. In dat verband overweegt de Raad nog dat het beroep dat geïntimeerde in bezwaar had gedaan op het zogeheten Beleid inzake versnelde carrière, zoals neergelegd in hoofdstuk 2.8 van het Handboek DPO, daaraan niet kan afdoen, omdat appellant onbetwist heeft gesteld dat zich niet langdurig een situatie zou voordoen, die aanleiding gaf tot het toepassen van dat beleid. Onder die omstandigheid kon appellant niet in redelijkheid gehouden worden geacht toepassing te geven aan dat beleid. Dat beleid is immers gericht op het voorkomen van scheefgroei in bezoldigingsverhoudingen, waarbij ‘scheefgroei’ een langdurige, onwenselijke toestand veronderstelt, en niet mede ziet op een situatie die zonder toepassing van dat beleid binnen korte tijd zich niet meer zal voordoen, zoals zich in dit geval kennelijk voordeed.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht aan de vernietiging van het inpassingsbesluit een onjuiste uitleg van artikel 4 van het BRA ten grondslag heeft gelegd en daarbij heeft miskend dat geïntimeerde langs het rangenstelsel moest worden bevorderd.
6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
7. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar van geïntimeerde tegen het inpassingsbesluit alsnog ongegrond verklaren. Uit het voorgaande volgt reeds de motivering daarvoor.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het bezwaar van geïntimeerde alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. S. Verheijen en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.