ECLI:NL:ORBAACM:2021:39

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AUA2019H00085
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functie-invordering en de rol van ambtenaren in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellante, werkzaam als invorderingsmedewerker 2, had verzocht om bevordering naar de rang van referendaris (schaal 12), maar dit verzoek werd afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 17 juni 2021, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.M.E. Mohamed. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. K. Veekmans en andere functionarissen van het Departamento di Recurso Humano, had de bestreden beschikking genomen op 21 maart 2018, waarin het verzoek van appellante werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan de opleidingsvereisten voor de functie van invorderingsmedewerker 3.

De Raad overweegt dat het optreden als proces-gemachtigde geen onderdeel uitmaakt van de taakomschrijving van een invorderingsmedewerker 3. De Raad concludeert dat appellante niet heeft aangetoond dat zij in volle omvang het werk van een invorderingsmedewerker 3 verricht. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, onder verbetering van gronden, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Zaaknummer: AUA2019H00085

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellante],

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
25 maart 2019, AUA201801687 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. K. Veekmans, werkzaam bij het Departamento di Recurso Humano.

Procesverloop

Bij beschikking van 21 maart 2018 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om te worden bevorderd naar de rang van referendaris (schaal 12) afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2021, gevoegd met de zaken van zes collega’s (AUA2019H00086, AUA2019H00087, AUA2019H00088, AUA2019H00089, AUA2019H00091, AUA2019H00092).
Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door A. Geerman-Giel, adjunct directeur van het Departamento di Impuesto (DIMP), en L. van Doormaal, hoofd P&O DIMP.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is als ambtenaar werkzaam bij DIMP. Zij is met ingang van
1 januari 2001 bevorderd naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11). Per 1 december 2004 is zij geplaatst in de functie van invorderingsmedewerker 2 (ivm 2) met handhaving van haar rang. Geïntimeerde heeft het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van referendaris (schaal 12) bij de bestreden beschikking afgewezen, omdat de door appellante beklede functie maximaal is gewaardeerd op schaal 11 en zij met ingang van 1 januari 2001 naar deze maximale schaal is bevorderd. Verder heeft geïntimeerde overwogen dat appellante niet beschikt over de vereiste opleiding voor de functie van invorderingsmedewerker 3 (ivm 3) en dat zij daardoor geen werkzaamheden verricht met betrekking tot rechtszaken, (dwang)invorderingen, bestuursaansprakelijkheid, precario-, verzet- en faillissementszaken.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht in de eerste plaats overwogen dat vaststaat dat appellante niet voldoet aan het opleidingsvereiste voor de functie van ivm 3. In de tweede plaats heeft het Gerecht overwogen dat appellante niet heeft aangetoond dat zij de functie van ivm 3 feitelijk volledig vervult. Appellante heeft ter zitting erkend dat zij niet als gemachtigde in rechtszaken optreedt en niet het standpunt van geïntimeerde weersproken dat dit een essentieel onderdeel is van de werkzaamheden van de ivm 3.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep onder meer naar voren gebracht dat het voeren van rechtszaken of het optreden als proces-gemachtigde geen deel uitmaakt van de werkzaamheden van de ivm 2 en ook niet van de ivm 3.
3.2.
Geïntimeerde heeft in hoger beroep erkend dat als proces-gemachtigden in invorderingszaken medewerkers van de Directie Juridische Zaken en Wetgeving (DWJZ) optreden. De ivm 3 ondersteunt de procesgemachtigden van DWJZ, die immers zelf geen fiscalisten zijn. De ivm 3 moet in staat zijn om zelfstandig processtukken en pleidooien op te stellen. Daarnaast zijn de invorderingswerkzaamheden van een ivm 3 complexer dan de invorderingswerkzaamheden van een ivm 2, wordt de ivm breder ingezet en heeft de ivm 3 ook een aansturende taak ten opzichte van de ivm 2.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bepalend bij de beoordeling van het hoger beroep van appellante is de vraag of zij in volle omvang het werk van een ivm 3 heeft verricht. Anders dan het Gerecht heeft overwogen is daarbij niet doorslaggevend dat appellante in rechtszaken niet als proces-gemachtigde is opgetreden. Het optreden als proces-gemachtigde is geen onderdeel van de taak(omschrijving) van een ivm 3. Een ivm 3 heeft wel een zwaardere rol dan een ivm 2 bij het ondersteunen van de proces-gemachtigden van DWJZ. Gelet op de geringe hoeveelheid invorderingszaken is dit onderdeel van de ivm 3 niet cruciaal.
4.2.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan het volgende worden vastgesteld. Appellante is werkzaam in een van de twee teams Ondernemingen binnen de DIMP. Formatief is binnen elk team ruimte voor twee ivms 3. Feitelijk zijn om budgettaire redenen twee van de vier beschikbare plaatsen niet ingevuld. Bij vertrek van een van de twee ivms 3, is geen nieuwe ivm 3 aangesteld, maar is de specialist invordering een deel van de taken van een ivm 3 gaan uitvoeren. Daarnaast verricht appellante met (ten minste) zeven andere collega’s ook werkzaamheden die eigenlijk tot het takenpakket behoren van de ivm 3. In het bijzonder gaat het dan om invorderingsposten die meer bedragen dan
Afl. 1.000.000,-.
4.3.
Het is meer dan aannemelijk dat de ivm 3, die de ivms 2 aanstuurt, de meer complexe zaken voor haar rekening neemt. Het is ook meer dan aannemelijk dat de ivm 2 voor een groot deel van zijn/haar tijd de minder complexe zaken en de invorderingsposten die minder bedragen dan Afl. 1.000.000,- moet behandelen. Appellante heeft ter zitting bevestigd dat zij niet zelfstandig processtukken en pleidooien opstelt, zijnde werkzaamheden van een ivm 3, en dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen haar en andere collega ivms 2. Allen worden op dezelfde wijze ingezet. De voorgaande overwegingen impliceren dat appellante niet heeft kunnen aantonen dat zij in volle omvang het werk van een ivm 3 verricht.
4.4.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, onder verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, J. Sybesma en L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.