1 Een door de overheid erkende organisatie tot verlening van bijstand aan politie en Koninklijke Marine (www.vkcur.org). Zie ook de Landsverordening op de weerkorpsen 1997 (P.B. 1997 nr. 335) en het daarop gebaseerde Landsbesluit Vrijwilligers Korps Nederlandse Antillen (P.B. 1998 nr. 68). Over de civielrechtelijke verantwoordelijkheid van het Land voor de gedragingen van de VKC-leden bestaat tussen partijen geen verschil van mening. Het GEA (vonnis 8 november 2004, rov. 3.1) heeft - in hoger beroep onbestreden - vastgesteld dat het Land als werkgever van de betrokken politieambtenaren en VKC-leden in beginsel aansprakelijk kan worden gehouden voor schade als gevolg van hun (eventueel) onrechtmatige handelingen (art. 6:170 BW NA). In de gedingstukken worden zij ook wel aangeduid als: de opsporingsambtenaren.
2 Vgl. de conclusie van antwoord in eerste aanleg, nrs. 28 en 29.
3 Lees: "in het wilde weg". Inleidend verzoekschrift blz. 1. Zie ook de samenvatting in rov. 2.1 van het vonnis van 8 november 2004.
4 Zie voor een samenvatting van het verweer: rov. 2.2 - 2.5 van het vonnis van 8 november 2004.
5 Bij vonnis van 24 oktober 2005 heeft het GEA een rogatoire commissie gelast tot verhoor van een in Nederland verblijvende getuige.
6 Per 10 oktober 2010 gewijzigd in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet van 7 juli 2010, Stb. 2010, 335).
7 LJN: BH6468; TAR Iustitia 2009, blz. 126.
8 Zie art. 4 Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Ingaande 10 oktober 2010 is deze regeling gewijzigd en vernoemd tot Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet van 7 juli 2010, Stb. 339; zie art. 2.6).
9 Met dien verstande, dat namens eiser van een inhoudelijke toelichting op het cassatiemiddel is afgezien en slechts naar voren is gebracht dat eiser tijdens de procedure zou zijn overleden. Ter rolzitting van 25 maart 2010 is vastgesteld dat het geding in cassatie niet is geschorst op de voet van art. 225 Rv.
10 KB van 21 september 2010, Stb. 355.
11 In de Staatsregeling van Curaçao (A.B. 2010, nr. 86) is in additioneel artikel I bepaald dat bij landsverordening voorzieningen worden getroffen betreffende de verdere gelding, als regelingen van Curaçao, van de op het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling in Curaçao geldende landsverordeningen en andere regelingen van de Nederlandse Antillen. Dienovereenkomstig is in art. 1 lid 1 van de Landsverordening ter uitvoering van additioneel artikel I van de Staatsregeling van Curaçao (Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur; A.B. 2010, nr. 87) bepaald dat, behoudens thans niet ter zake doende uitzonderingen, onder meer alle op 10 oktober 2010 in Curaçao geldende landsverordeningen van de Nederlandse Antillen van kracht blijven totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zullen zijn gewijzigd of ingetrokken.
12 Ook strafvorderlijke bevoegdheden uitgeoefend op grond van bijzondere wetten vallen onder de regeling. Daarentegen heeft de regeling geen betrekking op niet-strafvorderlijke dwangmiddelen, zoals die ter handhaving van de openbare orde, aldus M. Wladimiroff, Schadevergoeding wegens toepassing van dwangmiddelen, in: Stichting Spes Victoriae, Het nieuwe Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba. Commentaar en beschouwingen, 1997, blz. 105.
13 Krachtens art. art. 126a lid 1 (oud) Sv NA, dat overeen kwam met art. 89 lid 1 Sv in Nederland, was een verzoek slechts toewijsbaar indien de (hoofd)zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, of met oplegging van een straf of maatregel op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
14 Aldus de MvT; zie T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba (1997), blz. 72.
15 In Nederland is dit anders. De rechtsgang van art. 89-91 Sv NL sluit de mogelijkheid van een schadevordering op grond van onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter niet uit: HR 7 april 1989 (LJN-index: AB9739), NJ 1989, 532. Omgekeerd kan de benadeelde voor een verzoek op de voet van art. 89-91 Sv NL kiezen, ook indien hij meent dat de vrijheidsberoving onrechtmatig is geweest: HR 2 februari 1993 (LJN-index: ZC9218), NJ 1993, 552, m.nt. ThWvV. Zie verder: Cleiren & Nijboer 2009 (T&C Sv), Boek I, titel IV, afd. 2A, inl. opm., aant. 5.a. (Stamhuis) en N.M. Dane, Overheidsaansprakelijkheid voor schade bij legitiem strafvorderlijk handelen (2009), blz. 188 - 191.
16 Vanaf HR 26 januari 1990 (LJN-index AD1019), NJ 1990, 794 m.nt. CJHB en HR 23 november 1990 (LJN-index: ZC0055), NJ 1991, 92, is in de Nederlandse civiele rechtspraak het zgn. 'gebleken onschuld-criterium' ontwikkeld. Zie hierover nader: HR 13 oktober 2006 (LJN: AV6956), NJ 2007, 432, m.nt. JBMV (rov. 3.3 - 3.4) en laatstelijk: N.M. Dane, Overheidsaansprakelijkheid voor schade bij legitiem strafvorderlijk handelen (2009), blz. 194 e.v.
17 Zie ook: D.V.A. Brouwer/G.A.E. Thodé/D.H. de Jong, Capita Antilliaans en Arubaans strafprocesrecht (1998), blz. 72-73.
18 Nota van Wijziging (onderdeel CT); zie T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba (1997), blz. 245/246. Zie voor een samenvatting van de argumenten van de wetgever: N.J.M. Kwakman, Schadecompensatie in het strafprocesrecht (2003), blz. 400 - 402. De geciteerde passage is tevens vermeld in de s.t. namens het Land, nr. 4.8.
19 Op 5 januari 2010 (LJN: BK9434) heeft het HvJ NA in een vergelijkbare casus een zelfde beslissing genomen.
20 Zie verder: Handboek strafzaken (losbl.), par. 5, Staande houden en stopbevel (J. Naeyé), i.h.b. par. 5.4.1.
21 Ontdekking 'op heterdaad' heeft plaats wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is (art. 6 Sv NA; vgl. art. 128 Sv NL). Zie verder: Handboek strafzaken (losbl.), par. 6, Aanhouden (J. Naeyé).
22 Regeling Ambts- en geweldsinstructie KPNA (Korps van Politie Nederlandse Antillen) d.d. 3 maart 2001, P.B. 2001, 45 en 23 juli 2001, P.B. 2001, 73. Ofschoon in cassatie hiervan geen punt is gemaakt, verdient opmerking dat deze regeling dateert van na het incident.
23 Zie ook de MvT op art. 176 - 179: "Wanneer de verdachte in ongewisheid verkeert of een tegen hem begonnen vervolging is geëindigd, kan hij eerst op de voet van het bepaalde in art. 55 de rechter verzoeken te verklaren dat de zaak is geëindigd. Om redenen van proceseconomie kan de rechter, die een verzoek tot schadevergoeding heeft ontvangen, dit verzoek ook opvatten als een impliciet verzoek om een verklaring dat de zaak is geëindigd", en voorts de MvT op de Invoeringslandsverordening Nederlandse Antillen (onderdeel AG): "Strafzaken kennen geen formeel tijdstip van beëindiging van de zaak, indien door de officier van justitie wordt geseponeerd. (...) Op grond van artikel 179, eerste lid, zal een verzoek daartoe alsdan binnen drie maanden na het sepot moeten worden ingediend"; T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba (1997), blz. 73, resp. blz. 341.
24 De algemene regeling voor de behandeling in raadkamer van art. 38 - 42 Sv NA is van toepassing.
25 Indien de strafzaak eindigt met een onherroepelijk geworden vonnis in hoger beroep, is de bevoegde rechter van art. 179 lid 2 de raadkamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. In dat geval staat geen hoger beroep van de beschikking open.
26 Art. 10 lid 1 Cassatieregeling Nederlandse Antillen en Aruba bepaalt dat in strafzaken geen cassatieberoep tegen beschikkingen open staat. Dit voorschrift is gehandhaafd in de Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
27 In het vroegere Antilliaanse recht kon en in het huidige Nederlandse recht (art. 89-90 Sv) kan alleen de verdachte (of diens erfgenamen) een verzoek indienen.
28 T&C Sv, aant. 4 op art. 591 (Pelser).
29 Vgl. M. Wladimiroff, Spes Victoriae-bundel, 1997, reeds aangehaald, blz. 109.
30 EHRM 28 september 1995, NJ 1995, 726 m.nt. EAA.
31 Zie bijv. EHRM 15 mei 2007 (Ramsahai/Nederland), NJ 2007, 618 m.nt. T.M. Schalken.
32 Zie over aanvulling van rechtsgronden in het Antilliaanse recht: Hugenholtz/Heemskerk/Groefsema, Hoofdlijnen van het burgerlijk procesrecht van de Nederlandse Antillen en Aruba (2009), nr. 80.
33 De bevoegdheid van de burgerlijke rechter om kennis te nemen van deze, op een onrechtmatige daad gebaseerde, vordering tot schadevergoeding is in dit geding niet in discussie. Het gaat om de ontvankelijkheid van de vordering, waarbij de rechter niet alleen de stellingen van de eisende partij, maar ook die van de verweerder in zijn oordeel betrekt.
34 Vgl. de s.t. namens het Land, onder 6.35.
35 Bijv. HR 16 maart 1990 (LJN-index: AD1053), NJ 1990, 500 m.nt. ThWvV: opheffing voorlopige hechtenis; HR 10 oktober 1997 (LJN-index: ZC2454), NJ 1998, 65: beklag over beslissing tot niet-vervolging.
36 HR 10 oktober 1997 (LJN-index: ZC2455), NJ 1998, 66.
37 Overgelegd als productie bij CvA in eerste aanleg.
38 A.B. 2000, no. 54.