ECLI:NL:OGHACMB:2025:73

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
CSXM2024H00061 en SXM2024H00062
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. W.H. Bel
  • mr. M.J. Leijdekker
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en bron van inkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2017 en 2018. De inspecteur der belastingen had de aanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van respectievelijk NAf 141.191 en NAf 132.804. Belanghebbende stelde dat de aanslagen onterecht waren, omdat hij geen huuropbrengsten had genoten uit onroerende goederen die tot de onverdeelde nalatenschap van zijn moeder behoorden. Het Gerecht verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar handhaafde de aanslagen. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat hij afstand had gedaan van de nalatenschap en dat de huuropbrengsten niet aan hem konden worden toegerekend. Het Hof oordeelde dat belanghebbende als erfgenaam gerechtigd was tot de huuropbrengsten en dat de aanslagen terecht waren opgelegd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van het Gerecht werd bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak
SXM2024H00061 en SXM2024H00062
Datum uitspraak: 26 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],wonende te Sint Maarten,
belanghebbende
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 15 maart 2024 in de zaak met BBZ nrs. SXM202200691 en SXM202200692 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen,
zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 11 september 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 141.191, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 7.943.
1.2.
Aan belanghebbende is op 11 september 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 132.804, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 7.536.
1.3.
Belanghebbende heeft op 17 december 2020 tegen de aanslagen inkomstenbelasting bezwaar gemaakt.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 april 2022 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 1 juni 2022 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 15 maart 2024 als volgt geoordeeld:
“Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspaken op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ontvankelijk;
- handhaaft de aanslagen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.”
1.7.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 14 mei 2024 hoger beroep ingesteld bij het Hof en dit op 26 juni 2024 nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 300. De Inspecteur heeft op 7 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Sint Maarten. Op de zitting is (digitaal in beeld) belanghebbende verschenen vergezeld door [A] en zijn gemachtigde [B] (verbonden aan [X] Attorneys at law). Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D].
1.9.
Aan het eind van de behandeling ter zitting van het hoger beroep is het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1 Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij de 'civil aviation department' van het Land Sint Maarten.
2.2
Belanghebbende heeft op 30 juli 2018 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 141.191. In de aangifte zijn opbrengsten uit onroerende goederen ten bedrage van NAf 33.322 aangegeven.
2.3
Belanghebbende heeft op 9 april 2019 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 99.480,25. In deze aangifte heeft belanghebbende geen opbrengsten uit onroerende goederen aangegeven.
2.4
De Inspecteur heeft de aanslag (11 september 2020) voor het jaar 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2018 (11 september 2020) is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte en heeft een bijtelling toegepast van NAf 33.322 voor (niet aangegeven) huuropbrengsten uit onroerende goederen.
2.5
Belanghebbende heeft op 21 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen door het indienen van herziene aangiften voor deze jaren. In de herziene aangiften heeft belanghebbende vermeld dat in de aangifte voor het jaar 2017 foutief opbrengsten uit onroerende goederen zijn aangegeven.
2.6
De wijlen moeder van belanghebbende bezat onroerende goederen gelegen aan de Franse kant van Sint-Maarten. Deze onroerende goederen behoren tot de onverdeelde nalatenschap van de moeder. Belanghebbende is deelgerechtigde tot de onverdeelde nalatenschap. Deze onroerende goederen worden in de onderhavige jaren 2017 en 2018 verhuurd. In haar e-mailbericht van 1 1 juli 2022 over de onderhavige aanslagen voor de jaren 2017 en 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende het volgende geschreven aan de Inspecteur:
"(...) en die correctie voor onroerend goed van zijn moeder kan in mijn opinie niet gebruikt worden als zijn inkomen. De gelden behoren toe aan de nog onverdeelde nalatenschap en werd ten onrechte als inkomen van [K] gekwalificeerd omdat hij kennelijk de verzekering al die jaren heeft betaald."
2.7
Tot de gedingstukken behoort een leningsovereenkomst van 16 september 2013 tussen belanghebbende en de Windward Island Bank Ltd ten bedrage van US$ 67.118 en NAf 231.415. Ten behoeve van deze bank is op onroerende goederen die tot de voormelde onverdeelde nalatenschap behoren, recht van hypotheek gevestigd tot zekerheid van nakoming door belanghebbende van zijn verplichtingen uit de leningsovereenkomst. In de leningsovereenkomst is onder andere de volgende voorwaarde opgenomen:
"
Special Conditions
Annual reporting of rent roll and submission of copies of new and renewed lease/rental agreements”.
2.8
In zijn brief van 3 januari 2022 aan de Inspecteur heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [L] over de aanslagen voor de jaren 2017 en 2018 te kennen gegeven dat belanghebbende onroerend goed heeft aan de Franse kant van Sint-Maarten en de Inspecteur verzocht om voor het inkomen verkregen uit de onroerende goederen een lager tarief (10%) aan inkomstenbelasting toe te passen.
2.9
In een brief van 4 mei 2023 aan belanghebbende heeft deze gemachtigde – voor zover van belang – het volgende vermeld:
"Het betreft het schrijven d.d. 3 januari 2022, en gericht tegen de inspecteur der belastingen op Sint Maarten.
Abusievelijk ben ik er van uit gegaan dat u over onroerend in het franse gedeelte van Sint Maarten beschikt"
2.2.
Het Hof gaat ook uit van voormelde feiten met uitzondering van de volgende zin in 2.6: “Belanghebbende is deelgerechtigde tot de onverdeelde nalatenschap. Belanghebbende is deelgerechtigde tot de onverdeelde nalatenschap.” (belanghebbende betwist dit). Het Hof vult de feiten voorts als volgt aan.
2.3.
In hoger beroep is door belanghebbende een verklaring van het Tribunal Judiciaire de Basse Terre Tribunal de proximite de Saint-Martin overgelegd. Daarin (althans in de bijgevoegde Engelse vertaling) is opgenomen:
“I undersigned, [M], principal clerk at the Local Court of [N] and [Q], certify having received, on May 24, 2024, by:
x filing with the registry
a declaration of renunciation of the estate of [K], Irmine born July 7, 1935 in SAINT-MARTIN (Guadeloupe) whose last residence was at the following address: [adres], rue de [adres] SAINT-MARTIN of [KA] in his capacity as son of the deceased.”
2.4.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer verklaard dat zijn moeder is overleden in 2009 en hij enig kind en erfgenaam van haar is. Voorts verklaarde hij dat hij het onroerende goed nooit “geclaimd heeft”.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Ook in hoger beroep is in geschil of de aanslagen inkomstenbelasting naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of huuropbrengsten van de onverdeelde boedel, in de voorliggende jaren in de heffing van belanghebbende moeten worden betrokken.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft voor zover in hoger beroep van belang het volgende overwogen:
“Inhoudelijk
4.7
Ingevolge artikel 4 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting zijn opbrengsten uit onroerende goederen belast bij degene die deze opbrengsten heeft genoten. In het geval van een onverdeelde nalatenschap met onroerende goederen worden de opbrengsten van deze onroerende goederen belast bij gerechtigden tot de nalatenschap (erfgenamen).
4.8
Pas tijdens de tweede zitting is – mede naar aanleiding van het overgelegde e-mailbericht van 11 juli 2022 – komen vast te staan dat de onroerende goederen die tot de nalatenschap behoren zijn verhuurd en dat belanghebbende als erfgenaam tot deze opbrengsten is gerechtigd. Dit betekent dat belanghebbende voor de aan hem toekomende huuropbrengsten uit de onverdeelde boedel belast is met inkomstenbelasting. Het Gerecht merkt in dit verband op dat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor de huuropbrengsten gelegen in het Franse gedeelte van Sint-Maarten ook aldaar belasting heeft betaald. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van het intern beleid van de Inspecteur van 30 oktober 2015, het memorandum ‘Verrekening buitenlands inkomen’ en jurisprudentie van het Gerecht (GEA, Sint Maarten 10 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:97).
Jaar 2017
4.9
De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan huurinkomsten van onroerend goed ten bedrage van NAf 33.322 per abuis in de aangifte is opgegeven.
4.1
Als een belastingplichtige bezwaar maakt tegen een aanslag die conform zijn aangifte is opgelegd, dan rust op hem de bewijslast (HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847; GEA Sint Maarten 10 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:97). Van de Inspecteur kan immers niet het bewijs worden verlangd dat de aangifte juist was.
4.11
Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag onjuist is. Dat de onroerende goederen in het kadaster geregistreerd zijn op de naam van zijn moeder en dat de goederen tot een onverdeelde boedel behoren betekent niet dat hij niet belast is voor de opbrengsten. Het overige dat belanghebbende heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband wordt nog gewezen op het e-mailbericht van 11 juli 2022 van de gemachtigde van belanghebbende (zie 2.6), de brief van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende (zie 2.8) alsmede de voorwaarden bij de leningsovereenkomst over de opgave van huuropbrengsten (zie 2.7), die tezamen bezien leiden tot de conclusie dat belanghebbende de aangegeven huuropbrengsten wel heeft genoten. Hierbij wordt nog opgemerkt dat uit de brief van 4 mei 2023 (zie 2.9) niet volgt dat de voormalige gemachtigde terugkomt op zijn eerdere brief waarin staat dat belanghebbende huuropbrengsten heeft genoten uit onroerende goederen.
Jaar 2018
4.12
Voor het jaar 2018 geldt het volgende. De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2018 afgeweken van de ingediende aangifte en heeft een bijtelling van NAf 33.322 toegepast voor niet aangegeven huuropbrengsten. De Inspecteur heeft in de regel de bewijslast voor de feiten die tot een verhoging van de verschuldigde belasting leiden.
4.13
De omstandigheid dat belanghebbende als erfgenaam gerechtigd is tot huuropbrengsten van onroerende goederen die tot de nalatenschap behoren leiden tot het vermoeden dat hij ook in het jaar 2018 huuropbrengsten heeft genoten. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd dit vermoeden niet weten te ontzenuwen.
4.14
De Inspecteur heeft bij gebrek aan feitelijke gegevens huuropbrengsten in aanmerking genomen voor een bedrag van NAf 33.322 – gelijk aan het bedrag dat in het jaar 2017 is aangegeven - en daarbij rekening gehouden met rente en kosten. De zuivere opbrengsten uit onroerend goed is bepaald op NAf 17.712. Naar het oordeel van het Gerecht is de correctie niet onredelijk of willekeurig vastgesteld.
Slotsom
4.15
Het beroep is op formele gronden, gegrond (zie 4.6)
5 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting (eerste zitting en nadere zitting), waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.”

5.Gronden

5.1.
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht op goede gronden heeft geoordeeld dat de huuropbrengsten terecht bij belanghebbende in de heffing van de inkomstenbelasting voor de jaren 2017 en 2018 zijn betrokken. Hetgeen is opgenomen in de overwegingen 4.7 tot en met 4.14 acht het Hof juist en neemt het Hof over. In aanvulling overweegt het Hof als volgt.
5.2.
Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat hij afstand van de nalatenschap van zijn moeder heeft gedaan en ten bewijze daarvan heeft hij de onder 2.3 opgenomen verklaring overgelegd. Ook voert hij aan dat hij na het overlijden van zijn moeder is weggelopen en nooit iets heeft geclaimd. Volgens hem brengt dit mee dat de huuropbrengsten niet aan hem kunnen worden toegerekend in de onderhavige jaren. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat uit de omstandigheid dat belanghebbende eerst in het jaar 2024 een verzoek heeft gedaan om afstand te doen van de nalatenschap (en dit verzoek in 2024 is gehonoreerd) geen betekenis heeft voor onderhavige aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018. In deze jaren is de boedel nog niet verdeeld en dienen de huurinkomen daaruit door belanghebbende aangegeven te worden. Dat belanghebbende, zoals hij betoogd, is weggelopen en nooit iets heeft geclaimd van de nalatenschap maakt dit, wat daar ook overigens van zij, niet anders. Niet in geschil is immers dat belanghebbende enig erfgenaam is en uit dien hoofde gerechtigd is tot de (inkomsten uit de) nalatenschap van zijn in 2009 overleden moeder (in de voorliggende jaren). Voorts merkt het Hof op dat deze uitlating niet strookt met hetgeen hij is overeengekomen met de Windward Island Bank Ltd (zie 2.7); ten behoeve van deze bank is op onroerende goederen die tot de nalatenschap behoren een recht van hypotheek gevestigd tot zekerheid van nakoming door belanghebbende van zijn verplichtingen uit leningsovereenkomsten waarbij belanghebbende zich heeft verplicht tot een jaarlijkse rapportage van huur en aanleveren van (kopieën van) nieuwe en vernieuwde huurovereenkomsten.
5.3.
Ook heeft de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden door geen onderzoek te doen voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen. Op de Inspecteur rust geen plicht om te onderzoeken of er andere mogelijke erfgenamen zijn (ter bepaling dat de onverdeelde boedel niet volledig aan belanghebbende had moeten worden toegerekend). Daarnaast is het geen onzorgvuldige conclusie dat belanghebbende de enige erfgenaam is. Zowel belanghebbende als zijn accountant ([L]) hebben ten tijde van de besprekingen in het kader van de aanslagregeling verklaard dat belanghebbende enig kind is en huurinkomsten heeft genoten ter zake van de verhuur van appartementen en een winkelpand aan de Franse kant. Daarnaast volgt uit de informatie die de Inspecteur van de bank heeft ontvangen dat belanghebbende de enige gemachtigde is tot de bankrekeningen van zijn moeder. Indien en voorzover belanghebbende stelt dat hij niet de enige erfgenaam is, ligt het op zijn weg aannemelijk te maken dat er andere erfgenamen
zijn (hetgeen niet is gebeurd). Voorts heeft belanghebbende in zijn eigen aangifte 2017 en aangiften over de voorgaande jaren de huurpenningen in de aangifte vermeld en heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat belanghebbende huurpenningen heeft ontvangen ter zake van verhuurde objecten aan de Franse kant. Ook wijst de omstandigheid dat de huurpenningen van de Franse kant door belanghebbende (in 2013) als onderpand worden gebruikt voor het verkrijgen van een lening/hypotheek bij de bank (zie ook rechtsoverweging 2.7 van de uitspraak van het Gerecht) op zijn (enige) gerechtigheid tot de huurpenningen.
5.4.
Aldus slaagt het hoger beroep van belanghebbende niet en dient de uitspraak van het Gerecht te worden bevestigd.
6.Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de hoger beroepsfase.

7.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen als griffier.
De beslissing is op 26 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.