Uitspraak
Daaraan voorafgaand gaat het Hof in de overwegingen 3 en 3.1 in op wat is aangevoerd over de nul-dagen termijn en in de overwegingen 4, 4.1 en 4.2 op wat is aangevoerd over het horen in bezwaar. Tot slot gaat het Hof in overweging 6 nog in op de periode van niet-toelating.
Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat appellant na het uitvaardigen van het uitzettingsbevel een tweede verzoek om bescherming heeft ingediend, er niet toe leidt dat de minister het uitzettingsbevel in bezwaar niet kon handhaven. Het Hof wijst ter vergelijking op zijn uitspraak van 12 juni 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:81, overweging 3.3. Dat het verzoek om bescherming werd ingediend en in behandeling genomen, betekende immers volgens de mededelingen van de minister ter zitting dat appellant feitelijk niet zou worden uitgezet totdat de minister een primaire beschikking op zijn verzoek had genomen. Niet in geschil is dat de minister het uitzettingsbevel niet heeft uitgevoerd en daarmee heeft hij voldoende rekening gehouden met het tweede verzoek van appellant. Het is het Hof dan ook niet gebleken dat de minister niet beschikte over alle relevante informatie die nodig was om te beslissen op het bezwaar.
Dit heeft het EHRM nader uitgelegd in onder meer het arrest van 5 mei 2002, Čonka tegen België, ECLI:CE:ECHR:2002:0205JUD005156499, punten 78 tot en met 85, het arrest van 5 juli 2016, A.M. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2016:0705JUD002909409, punten 29, 67 en 70 en het arrest van 14 december 2020, M.K. tegen Polen, ECLI:CE:ECHR:2020:0723JUD004050317, punten 143 en 144.
De praktijk onder de Arubaanse Ltu
Hoe nu verder?
Totdat dit voorschrift in werking is getreden, dient de minister om de vereiste “effective remedy” te bieden, de vaste gedragslijn te hanteren dat vreemdelingen een ingesteld bezwaar of beroep tegen de afwijzing van een verzoek om bescherming steeds in Aruba mogen afwachten. Uitzetting dient dus achterwege te blijven tot op het bezwaar is beslist, of, indien beroep wordt ingesteld, op het beroep is beslist. Het Hof wijst ter vergelijking op zijn uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:75, overweging 3.2, waaruit blijkt dat de Curaçaose autoriteiten een vergelijkbare gedragslijn hanteren. Als de minister aan een beschikking op een verzoek om bescherming niet automatisch de bepaling verbindt dat uitzetting achterwege blijft totdat is beslist op het bezwaar of beroep, dan komt deze beschikking in aanmerking voor vernietiging. Door middel van een voorlopige voorziening, connex aan het bezwaar of beroep, kan indien nodig om een verbod op uitzetting worden verzocht.
Schorsende werking in hoger beroep?
Samenloop procedures verzoek om bescherming en uitzettingsbevel
De betekenis voor deze zaak
De minister moet ervoor zorgdragen dat de vreemdeling tijdens de behandeling van dat verzoek niet wordt uitgezet. Het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de afwijzing van het verzoek om bescherming heeft geen schorsende werking. Dit is in strijd met de vaste rechtspraak van het EHRM over het vereiste van een “effective remedy”. Om deze strijdigheid weg te nemen, moet de minister voortaan automatische schorsende werking verlenen aan het instellen van bezwaar en beroep tegen de afwijzing van een verzoek om bescherming. Het Hof zal desgevraagd de voorlopige voorziening treffen dat een vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat op het hoger beroep is beslist, in gevallen waarin sprake is van een “arguable claim”.