ECLI:NL:OGHACMB:2024:81

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
AUA2023H00174
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitzettingsbevel en terugkeerverbod van vreemdeling zonder geldige verblijfstitel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, [appellant], die in Colombia verblijft en tegen een uitzettingsbevel van de minister van Justitie en Sociale Zaken van Aruba in beroep is gegaan. De minister had op 9 juni 2022 het uitzettingsbevel uitgevaardigd, omdat [appellant] niet beschikte over een geldige verblijfstitel. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond op 6 september 2023. Het Hof heeft de zaak op 17 april 2024 behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce en de minister door mr. V.M. Emerencia.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] is geboren in Venezuela en heeft op 11 februari 2019 asiel aangevraagd in Aruba. Zijn asielverzoek werd op 17 november 2021 buiten behandeling gesteld. Op 9 juni 2022 werd hij uitgezet, terwijl hij in het bezit was van een uitzettingsbevel. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit bevel, maar de minister verklaarde dit ongegrond. Het Gerecht bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

Het Hof overweegt dat de minister bevoegd was om het uitzettingsbevel uit te vaardigen, aangezien [appellant] zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. De intrekking van zijn asielverzoek op 9 september 2022, vóór de uitspraak van de voorzieningenrechter, heeft geen invloed op de rechtmatigheid van het uitzettingsbevel. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak van het Gerecht.

Uitspraak

AUA2023H00174
Datum uitspraak: 12 juni 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in Colombia,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 6 september 2023 in zaak nr. AUA202300744, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 9 juni 2022 heeft de minister de uitzetting van [appellant] bevolen en daarbij vermeld dat aan hem een periode van niet-toelating zal worden opgelegd van 48 maanden (hierna: het uitzettingsbevel).
Bij beschikking van 13 januari 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 6 september 2023, ECLI:NL:OGEAA:2023:196, heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 april 2024. [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1999 in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Op 11 februari 2019 is hij naar Aruba gereisd met een toegestane verblijfsduur van 7 dagen. Op diezelfde datum heeft hij in Aruba om asiel verzocht. Bij beschikking van 17 november 2021 heeft de minister het verzoek buiten behandeling gesteld. Op 10 december 2021 heeft [appellant] een herhaald verzoek ingediend.
1.1.
Op 25 mei 2022 werd [appellant] werkend aangetroffen. Vervolgens heeft de minister op 9 juni 2022 het herhaalde asielverzoek afgewezen. Daartegen heeft hij op 20 juni 2022 bezwaar gemaakt. Hangende dat bezwaar heeft hij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 15 september 2022 heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om de afwijzing van het herhaalde asielverzoek te schorsen totdat de minister op het daartegen gemaakte bezwaar heeft beslist, en de minister tot die tijd verboden om [appellant] uit te zetten.
1.2.
Eveneens op 9 juni 2022 heeft de minister het uitzettingsbevel uitgevaardigd omdat [appellant] illegaal in Aruba verblijft. Daartegen heeft hij op 14 juni 2022 bezwaar gemaakt. Bij de bestreden beschikking heeft de minister het uitzettingsbevel gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft overwogen dat de minister op goede gronden het uitzettingsbevel heeft gehandhaafd omdat [appellant] zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en hij geen asielaanvraag aanhangig had. Aan hem is nooit een verblijfstitel verleend en het indienen van een asielaanvraag heeft daar geen verandering in gebracht. In dat verband komt aan de omstandigheid dat het Gerecht bij de uitspraak van 15 september 2022 het afgewezen asielverzoek heeft geschorst totdat op het daartegen ingestelde bezwaar is beslist, niet de betekenis toe die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. [appellant] heeft zijn asielverzoek namelijk daarvóór al op 9 september 2022 ingetrokken.
Hoger beroep
3. [ [appellant] voert aan dat het Gerecht de schorsende werking van de uitspraak van 15 september 2022 heeft miskend. De minister had nog geen beslissing op bezwaar genomen over zijn tweede asielverzoek. Dat betekent dat hij niet had mogen worden uitgezet. Dat is ten onrechte wel gebeurd. Door het toegangsverbod, dat onderdeel uitmaakt van het uitzettingsbevel, kan hij niet terugreizen naar Aruba om daar de behandeling van zijn asielverzoek af te wachten. Volgens [appellant] wordt hem die mogelijkheid ten onrechte onthouden, omdat hij zijn tweede asielverzoek onder dwang heeft ingetrokken. Het Gerecht had om die reden het uitzettingsbevel althans het toegangsverbod moeten vernietigen.
3.1.
Het Hof volgt de minister niet in zijn verweer dat [appellant] geen (proces)belang meer heeft bij zijn hoger beroep omdat hij zijn asielverzoek op 9 september 2022 heeft ingetrokken. Deze procedure is gericht tegen een uitzettingsbevel waarin tevens is vermeld dat [appellant] gedurende een periode van 48 maanden niet tot Aruba zal worden toegelaten. Alleen al daarom heeft [appellant] een (proces)belang bij zijn hoger beroep.
3.2.
Artikel 15 van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu), voor zover hier van belang, luidt:
"1. Uitgezet kunnen worden:
[…]
d. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
2. De uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
[…]
Artikel 19, zesde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (hierna: Tb), voor zover hier van belang, luidt:
6. […] Indien vier weken na de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, nog niet is beslist over de ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid van het verzoek, kan, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 19d, aan de toelatingsplichtige een tijdelijke vergunning worden verleend als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening, waaraan geen beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid worden verbonden. […]
3.3.
Het Hof overweegt dat de minister op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is personen uit te zetten die na verloop van de hen toegestane verblijfsperiode in het land worden aangetroffen. Anders gezegd, de minister mag personen uitzetten die zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijven. Vaststaat dat [appellant] ten tijde van het uitvaardigen van het uitzettingsbevel én de bestreden beschikking niet beschikte over een geldige verblijfstitel. Zijn toegestane verblijfsperiode als toerist was toen immers al lang verstreken en niet gebleken is dat hij een tijdelijke vergunning heeft gekregen als bedoeld in artikel 19, zesde lid, van het Tb. De minister was dus op grond van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Ltu bevoegd een uitzettingsbevel uit te vaardigen en moest daarin de periode van niet-toelating vermelden. Niet valt in te zien waarom de minister het uitzettingsbevel in bezwaar niet mocht handhaven. Dat de voorzieningenrechter in de procedure over het asielverzoek heeft geoordeeld dat [appellant] in verband met een lopend bezwaar tegen de afwijzing van zijn asielverzoek niet mag worden uitgezet, betekent gelet op artikel 15, eerste en tweede lid, van de Ltu niet dat de minister het uitzettingsbevel zelf ten onrechte heeft uitgevaardigd en gehandhaafd. Het betekent slechts dat [appellant] feitelijk niet mocht worden uitgezet totdat de minister op het bezwaar tegen het afgewezen asielverzoek had beslist. Overigens komt daar in dit geval als bijzondere omstandigheid bij dat [appellant] het asielverzoek op 9 september 2022 en dus al vóór de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2022 had ingetrokken en dat hij in verband met die intrekking ook reeds op 10 september 2022, dus ook vóór die uitspraak, was uitgezet. Het Hof heeft over deze omstandigheden in zijn uitspraak van 13 december 2023 (ECLI:NL:OGHACMB:2023:247, r.o. 3) als volgt geoordeeld:
"Bij meerdere e-mailberichten van 8 september 2022 heeft de gemachtigde van [appellant] aan Departamento Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS) bericht dat [appellant] zijn 'asielzaken intrekt'. Op 9 september 2022 heeft [appellant] door middel van een formulier "Declaracion de renuncia a todos los casos legales referente a la peticion de asilo en Aruba" schriftelijk ten overstaan van Guarda Nos Costa verklaard dat hij al zijn verzoeken om internationale bescherming en daarmee verband houdende juridische procedures intrekt en dat hij via Colombia terugkeert naar Venezuela. Daarbij heeft hij vermeld dat hij zijn verklaring niet onder druk heeft gegeven, maar volledig vrijwillig. Het Hof ziet mede gelet op de betrokkenheid van zijn gemachtigde geen grond voor het oordeel dat aan deze verklaring moet worden getwijfeld of dat deze ondanks de vermelding dat dat niet is gebeurd onder druk is afgelegd. Dat hij bij de brief van 11 september 2022 aan zijn gemachtigde heeft bericht dat hij zijn verzoeken om internationale bescherming toch niet in wil trekken, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Een onvoorwaardelijk gegeven intrekking kan naderhand niet ongedaan worden gemaakt."
Het Hof ziet in hetgeen [appellant] over de intrekking in deze procedure heeft aangevoerd, geen reden om daarover thans anders te oordelen. De minister heeft het uitzettingsbevel bij de bestreden beschikking dan ook op goede gronden gehandhaafd. Het Gerecht is terecht tot diezelfde conclusie gekomen. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.