Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
Met betrekking tot de bewaring betoogt [appellant] dat de minister deze had moeten opheffen wegens zijn verzoek om internationale bescherming en wegens de omstandigheid dat verwijdering door de unilaterale sluiting van de grenzen met Venezuela feitelijk onmogelijk is geworden en er dus geen zicht was op uitzetting. [appellant] verwijst in dat verband naar de uitspraak van het Hof van 6 januari 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:1.
Op grond van artikel 5, vierde lid, van het EVRM heeft eenieder aan wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht om bij een rechterlijke instantie een voorziening te vragen waarbij wordt beslist over de rechtmatigheid van de detentie en de invrijheidstelling wordt bevolen indien de detentie onrechtmatig is.
Op grond van artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld zijn geschonden, het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de minister bevelen dat een vreemdeling in bewaring moet worden gesteld. Hierin ligt besloten dat de minister (ook) bevoegd is om, ambtshalve of op verzoek van de desbetreffende vreemdeling, het bevelschrift tot inbewaringstelling in te trekken als niet langer wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de inbewaringstelling. Een beslissing omtrent intrekking van een dergelijk bevelschrift is een beschikking in de zin van artikel 3 van de Lar. Dat brengt onder meer met zich dat daartegen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld en dat als de minister niet binnen redelijke tijd op een verzoek om intrekking van een bevelschrift tot inbewaringstelling beslist, de verzoeker bezwaar kan maken of beroep kan instellen tegen het weigeren van het geven van een beschikking. Als redelijke tijd dient een termijn van twee weken te worden aangemerkt. Het Hof sluit daarmee aan bij de termijn waarbinnen volgens de vaste praktijk van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba een verzoek als bedoeld in artikel 16, derde lid, tweede volzin, van de Landsverordening toelating en uitzetting van Aruba door de rechtercommissaris ter zitting wordt behandeld. Daarnaast brengt artikel 5, vierde lid, van het EVRM met zich dat in het kader van een beroep tegen het (initiële) bevelschrift tot inbewaringstelling kan worden aangevoerd dat niet langer aan de wettelijke voorwaarden voor de inbewaringstelling wordt voldaan. Als de bestuursrechter dat betoog volgt, zoals het geval was in de uitspraak van het Hof van 6 januari 2022, kan hij met verdragsconforme toepassing van de Lar het beroep tegen dat bevelschrift gegrond verklaren en het bevelschrift vernietigen voor zover daarbij de inbewaringstelling vanaf een bepaalde datum is gehandhaafd.
In het nu voorliggende geval komt het Hof echter niet toe aan beoordeling van het betoog van [appellant] met betrekking tot (het voortduren van) de inbewaringstelling. Dat is zo, omdat het Gerecht terecht en op een juiste grond heeft geoordeeld dat [appellant] in zoverre geen procesbelang (meer) heeft, nu met zijn invrijheidstelling de inbewaringstelling door de minister is opgeheven, dat wil zeggen: feitelijk is beëindigd.