In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw die op 12 augustus 1976 zijn getrouwd en op 19 mei 1999 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld. De man vorderde dat het Hof het vonnis zou vernietigen en zijn vorderingen alsnog zou toewijzen, terwijl de vrouw het vonnis wilde bevestigen, met uitzondering van de beslissing over het ouderdomspensioen. Het Hof heeft op 19 november 2024 uitspraak gedaan.
De procedure begon met een akte van appel op 21 februari 2023, gevolgd door een memorie van grieven van de man op 3 april 2023. De vrouw heeft de grieven bestreden in haar memorie van antwoord. Tijdens een mondeling pleidooi op 30 september 2024 zijn beide partijen gehoord. De man en de vrouw hebben beiden aanspraak gemaakt op de verdeling van de gemeenschap, die al sinds 1999 ontbonden is. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de peildatum voor de waardering van de gemeenschap en de aanspraken op ouderdomspensioen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de woning en het appartement verkocht moeten worden aan een derde, waarbij de opbrengst gelijkelijk tussen de partijen moet worden verdeeld. Daarnaast heeft het Hof bepaald dat de vrouw recht heeft op een jaarlijkse uitkering van het ouderdomspensioen van de man, met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2020. De man is veroordeeld tot betaling van de achterstand in de pensioenbetalingen aan de vrouw. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.