Uitspraak
Op 2 maart 2022 is hij gehuwd met [echtgenote]. Op 23 april 2022 is hij uit Sint Maarten verwijderd.
Aangevallen uitspraak
Hoger beroep
[appellant] heeft sinds 1992 tot aan zijn verwijdering in april 2022 nooit rechtmatig verblijf gehad in Sint Maarten, en gedurende die periode zijn familie- of gezinsleven gevormd, laatstelijk vanaf 2016 met [echtgenote] met wie hij een dochter heeft gekregen en in 2022 is gehuwd. Weliswaar volgt uit het dossier dat [appellant] daarvoor al, in 2007 en 2009, een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid heeft aangevraagd en aldus zijn aanwezigheid en verblijfplaats aan de met vreemdelingentoezicht belaste autoriteiten op Sint Maarten bekend heeft gemaakt, maar die aanvragen hebben nooit geleid tot een verblijfstitel. Desondanks is hij willens en wetens in Sint Maarten gebleven en heeft hij een familie- of gezinsleven tot stand gebracht en voortgezet. In gevallen als deze, waarin nooit een verblijfstitel is verleend op grond waarvan het familie- of gezinsleven op Sint Maarten kon worden beleefd, wordt slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een inmenging op het recht op dat familie- en gezinsleven aangenomen. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dergelijke omstandigheden zich hier niet voordoen. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat niet is aangetoond dat [appellant] een essentiële bijdrage levert in het levensonderhoud van zijn minderjarige kinderen, en dat voortzetting van het familie- of gezinsleven in de Dominicaanse Republiek niet mogelijk is. Niet is gebleken van objectieve belemmeringen om dat te doen. Daaraan doet niet af dat, naar is gesteld, de echtgenote van [appellant] en diens twee kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten. De verwijderingsbeschikking is niet in strijd met het artikel 8 EVRM. Het betoog faalt.
Het Hof zag eerder in artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit een mogelijkheid om personen de toegang tot Sint Maarten en kort verblijf aldaar te weigeren (bijvoorbeeld de uitspraken van 5 juni 2006, ECLI:NL:OGNAA:2006:BG1525, van 14 december 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BY7697, en van 22 november 2016 ECLI:NL:OGHACMB:2016:187). Anders dan voorheen is het Hof thans van oordeel dat die bepaling geen deugdelijke wettelijke grondslag bevat. Daarvoor is ten eerste van belang dat deze bepaling uitsluitend over toeristen gaat. Een persoon jegens wie een verwijderingsbevel wordt uitgevaardigd, kan, in ieder geval ten tijde daarvan, niet worden aangemerkt als toerist. Bovendien bepaalt artikel 8, tweede lid, van de Ltu dat onder toerist moet worden verstaan ieder die niet langer dan drie maanden in Sint Maarten blijft voor ontspanning, sport, gezondheidsredenen, familieaangelegenheden, studie, godsdienstige doeleinden of zakenbezoeken en die tijdens zijn verblijf in Sint Maarten geen werkzaamheden tegen beloning verricht. Ten tweede is van belang dat voor zover een te verwijderen persoon al als toerist kan worden aangemerkt, de Ltu zoals gezegd geen grondslag bevat om in lagere regelgeving regels te stellen over overgewenstverklaringen en terugkeerverboden, ook niet voor wat betreft toeristen. Op grond van artikel 8, eerste lid, en artikel 20, aanhef en onder d, van de Ltu kunnen weliswaar bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voorschriften worden gegeven en regelingen worden getroffen ter bevordering van het toerisme. Het Hof is van oordeel dat het ongewenst verklaren van en de binnenkomst ontzeggen aan toeristen geen voorschrift of regeling is ter bevordering van het toerisme bedoeld in de Ltu.
Een deugdelijke wettelijke grondslag kan verder niet worden gevonden in hoofdstuk 11 van de "Richtlijnen van de minister van Justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Tb" waarin de ongewenstverklaring en toegangsweigering worden genoemd. Deze richtlijnen betreffen immers slechts een beleidsdocument waaruit bij gebreke aan een wettelijke grondslag -die boven is vastgesteld- geen bevoegdheid kan worden afgeleid. De vergelijking die de minister maakt met het beleid in paragraaf 4.1 van de Richtlijnen, faalt eveneens. Voor wat betreft hetgeen in die paragraaf is geregeld met betrekking tot de termijn voor aanvragen van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor gezinsvorming is er immers sprake van beleids- en beoordelingsruimte ter uitwerking van de wettelijke bevoegdheid vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren op grond van artikel 9 van de Ltu en de bevoegdheid aan die vergunning voorwaarden en bepalingen te verbinden in artikel 7, vijfde lid, Ltu. Die ruimte is niet te vinden in artikel 19 van de Ltu dat de minister alleen de bevoegdheid geeft een bevel tot verwijdering af te geven en tot inbewaringstelling over te gaan.
f1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep op een bedrag van NA
f1.750,- (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het indienen van een reactie).
Beslissing
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep gegrond;
vernietigtde beschikking van de minister van Justitie van
veroordeeltde minister van Justitie van Sint Maarten tot vergoeding
f3.150,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende
gelastdat de minister van Justitie van Sint Maarten aan
f450,-
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen;
b. personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in Sint Maarten worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
2. Indien naar het oordeel van de minister betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, kan hij op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
3. De verwijdering en de inbewaringstelling geschieden krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, dat aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
Artikel 20
4. Door of namens de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, kan aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in Sint Maarten worden ontzegd. Van zodanige beslissing kan niet in beroep worden gegaan.