Uitspraak
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de procureur-generaal, houdende het bevel Sint Maarten binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten met verbod daarin terug te keren.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen uit Sint Maarten verwijderen.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen ter uitvoering van de Ltu (hierna: het Toelatingsbesluit), voor zover thans van belang, kan door of namens de minister aan toeristen die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of langer verblijf in Sint Maarten worden ontzegd.
Volgens paragraaf 11.10 van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) geeft artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit de mogelijkheid de vreemdeling die als toerist is toegelaten en die het toeristisch verblijf overschreden heeft, ongewenst te verklaren. Dit is een administratieve maatregel, die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet langer is toegestaan in Sint Maarten te verblijven, uit het land te weren. In de verwijderingsbeschikking dient opgenomen te worden dat de vreemdeling gedurende een bepaalde periode niet in Sint Maarten mag terugkeren. De termijn van ongewenstverklaring is vastgesteld op drie jaar.
Het betoog slaagt.
Voorts is niet in geschil dat appellant in 2001 is veroordeeld tot 360 dagen gevangenisstraf, waarvan 207 dagen voorwaardelijk, wegens medeplichtigheid aan poging tot doodslag. In 2004 is appellant veroordeeld tot 14 maanden gevangenisstraf wegens handelen in strijd met de Vuurwapenverordening. Bij vonnis van 7 april 2009 is appellant veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens afpersing en diefstal met geweld, braak en tezamen in vereniging gepleegd.
Onder deze omstandigheden bestaat grond voor het oordeel dat de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gebruik kan maken van de bevoegdheid appellant voor de in de Richtlijnen voorziene maximale termijn van drie jaar ongewenst te verklaren. De uitspraak van het Gerecht van 29 maart 2016 in zaak nr. Lar 106 van 2015, waarop appellant een beroep heeft gedaan, biedt geen grond voor een ander oordeel. Anders dan in die zaak is in dit geval duidelijk op welke wettelijke grondslag de ongewenstverklaring van appellant berust. Voorts ziet de genoemde uitspraak op een vreemdeling die de Franse nationaliteit bezit, langjarig rechtmatig woonachtig is in het Franse deel van Sint Maarten en juist daarom nimmer heeft verzocht om een verblijfstitel voor het Nederlandse deel van Sint Maarten. Die omstandigheden doen zich in dit geval niet voor, zodat die niet van betekenis zijn voor de in dit geval te verrichten belangenafweging.
In die uitspraak is, onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, overwogen dat het familie- en gezinsleven onderscheidenlijk het privéleven van appellant is ontstaan in een periode dat zijn verzorgers – wier handelen of nalaten aan appellant kan worden tegengeworpen – wisten, althans behoorden te weten, dat zijn verblijfspositie onzeker was. Tegenover de vaststelling van de minister dat appellant nimmer rechtmatig verblijf in Sint Maarten heeft gehad, kan hij niet volstaan met het poneren van het vermoeden dat ooit ook voor hem een verblijfsrecht in Sint Maarten is geregeld. De minister heeft voorts niet ten onrechte groot gewicht toegekend aan de ernst en aard van de door appellant gepleegde misdrijven, aan de omstandigheid dat hij meerderjarig was tijdens het plegen van het merendeel daarvan en appellant recidivist is. Voorts is appellant ruimschoots meerderjarig en heeft hij niet gestaafd dat tussen hem en zijn familieleden ‘more than the normal emotional ties’ bestaan. Daarnaast heeft de minister bij zijn afweging mogen betrekken dat voor appellant geen objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven met zijn familieleden en verloofde in Anguilla uit te oefenen. De uitdagingen waarvoor appellant en zijn verloofde zich gesteld zien om aldaar onderdak en een inkomen te verwerven zijn niet als zodanig aan te merken. Appellant beheerst de Engelse taal en moet geacht worden zich in Anguilla te kunnen handhaven, aldus de uitspraak van 1 september 2014.
Beslissing
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
vernietigtde uitspraak van het Gerecht van 28 september 2015 in zaak nr. Lar 9/2015;
verklaarthet bij het Gerecht tegen de beschikking van de minister van Justitie van het land Sint Maarten van 5 december 2014 ingestelde beroep
gegrond;
vernietigtde onder III genoemde beschikking;
bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
veroordeeltde minister van Justitie van het land Sint Maarten tot vergoeding aan [appellant] van de bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAf 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat de minister aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 450,00 (zegge: vierhonderd vijftig gulden) vergoedt.